Inleiding
Aan het begin van de achttiende eeuw bracht de Amsterdamse apotheker Albertus Seba (1665–1736) een omvangrijk en divers rariteitenkabinet bijeen, dat alom bewondering en interesse wekte. Zijn verzameling was opgebouwd uit een veelvoud aan verschillende soorten objecten, die in hoofdzaak met elkaar gemeen hadden dat ze als zeldzaam beschouwd werden. Omdat wat van ver kwam vrijwel automatisch zeldzaam en dus begerenswaardig was voor een rariteitenverzamelaar, vormden met name natuurlijke, exotische objecten de hoofdmoot van Seba’s verzameling. De grote hoeveelheid uitheemse objecten die deel uitmaakten van vroegmoderne rariteitenkabinetten als dat van Seba, vonden hun weg naar de Republiek in de bagage van zeelieden en reizigers of via de postpakketjes die vanuit overzeese gebieden verstuurd werden naar contacten in de Republiek. Op deze manier konden de contacten die een verzamelaar met reizigers had van invloed zijn op de samenstelling van zijn kabinet en uiteindelijk zelfs op de kennis die men in de Republiek over de overzeese gebieden had. Eenmaal opgenomen in een verzameling boden deze exotische rariteiten immers de mogelijkheid om – zonder daarvoor de Republiek te hoeven verlaten – met eigen ogen tot observaties te komen over dieren en planten in verre streken en op die wijze speelden rariteitenkabinetten een rol in het contemporaine wetenschappelijke discours, waarvoor zij als ontmoetingsplek, laboratorium en discussieplaats fungeerden.1
In dit artikel staat de totstandkoming van Seba’s rariteitenkabinet centraal en wordt ingegaan op de vraag welke invloed zijn contacten met reizigers, in de breedste zin van het woord, gehad hebben op de samenstelling van zijn verzameling en de kennis die hij over zijn objecten had. De categorie ‘reizigers’ wordt hierbij gebruikt om de heterogene groep aan te duiden van allen die zich voor kortere of langere periode in de buiten-Europese gebieden bevonden. Het reizen was voor hen meestal geen doel op zich, maar behoorde tot hun activiteiten als bijvoorbeeld zeeman, diplomaat, koopman of dienaar van een handelscompagnie. Seba’s verzameling is bij uitstek geschikt voor dit onderzoek naar verwervingsmethoden van rariteiten en de invloed die reizigers via deze weg op een verzameling konden uitoefenen, omdat hij een groot deel van zijn verzameling in druk vast liet leggen in het vierdelige boek Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio, meestal kortweg aangeduid als Thesaurus.2 In dit werk maakte Seba talloze opmerkingen over de herkomstgebieden van zijn rariteiten en de manieren waarop hij ze in zijn bezit kreeg en daardoor maakt deze bron het mogelijk niet alleen de inhoud, maar ook de totstandkoming van Seba’s verzameling na te gaan.
Het samengaan van (handels)reizen en de uitwisseling en ontwikkeling van (natuurwetenschappelijke) kennis in de vroegmoderne tijd heeft in de historiografie aandacht gekregen in werken als Harold Cooks Matters of exchange en de bundel The Dutch trading companies as knowledge networks en is ook goed toepasbaar op de totstandkoming van Seba’s rariteitenkabinet.3 In de voorbije decennia heeft bovendien de aandacht voor de praktijken die ten grondslag lagen aan wetenschappelijke ontwikkelingen in de vroegmoderne periode er toe geleid dat er steeds meer nadruk is komen te liggen op zowel de verzamelpraktijken zelf, als de handel in rariteiten die daarmee gepaard ging.4 Bundels als Cultures of natural history en Making knowledge in early modern Europe hebben gewezen op het samengaan van cultuur en wetenschap, waarbij verzamelaars, kunstenaars en anderen die zich op een praktische manier met de natuur bezig hielden een belangrijke bijdrage leverden aan de productie van wetenschappelijke kennis.5
In de internationale literatuur is aandacht besteed aan de totstandkoming van rariteitenverzamelingen in bijvoorbeeld Paula Findlen’s Possessing Nature en Dominik Collet’s Die Welt in der Stube.6 De circulatienetwerken van exotica hebben voorts ook aandacht gekregen in onder andere Annemarie Jordan Gschwend en Johannes Beltz’s Elfenbeine aus Ceylon.7 Veel van deze werken gaan in op de rol van vorsten, die met hun rijkdom en invloed relatief gemakkelijk aan exotica konden komen en als patroon konden optreden voor verzamelaars.8 De Nederlandse verzamelaars waren echter hoofdzakelijk burgers die hun rariteiten meestal zonder de hulp van dergelijke vorstelijke patronage verwierven. Het overzichtswerk met betrekking tot de Nederlandse rariteitenkabinetten is de bundel De wereld binnen handbereik, maar daarin wordt slechts in twee artikelen min of meer expliciet aandacht besteed aan de totstandkoming van de verzamelingen.9 In literatuur over individuele verzamelaars is vaak wel ruimte voor de totstandkoming van de collectie van de desbetreffende verzamelaar, maar daarbij ligt de nadruk meestal op het individu of is de aandacht voor de verwerving van rariteiten ondergeschikt aan andere onderzoeksdoelstellingen.10 In het verleden is in de historiografie bij de bestudering van rariteitenkabinetten vooral aandacht uitgegaan naar kunsthistorische aspecten en in recentere Nederlandse monografieën bekijkt men de verzamelingen vanuit het perspectief van de ideeëngeschiedenis.11 Het startpunt van dit onderzoek ligt in zekere zin echter vóór dat van veel van dergelijke ideeënhistorische studies omdat hier een rariteitenverzameling niet – zoals sommige andere studies dat doen – als een gegeven wordt beschouwd, maar juist de contingente inhoud en totstandkoming van Seba’s rariteitenkabinet bestudeerd wordt, door aandacht te besteden aan de manieren waarop hij zijn rariteiten en de kennis die hij over deze objecten bezat, wist te verwerven.
Albertus Seba
Ondanks zijn bescheiden afkomst als boerenzoon ontwikkelde Albertus Seba zich tot een vermaarde rariteitenverzamelaar, die kon rekenen op de belangstelling van wetenschappers als Boerhaave en zelfs de Russische tsaar.12 Seba werd op 13 mei 1665 geboren in het Noord-Duitse dorp Etzel. Hij kreeg de gelegenheid onderwijs te volgen op de dorpsschool en verwierf, via de plaatselijke pastoor, in 1685 een betrekking als leerling-apotheker bij diens broer in het nabijgelegen Neustadt-Gödens.13 In deze plaats verbleven veel gevluchte Nederlandse mennonieten en op deze manier kwam Seba, ruim voordat hij zich in 1697 als volleerd apotheker in Amsterdam liet inschrijven, in aanraking met de Nederlandse taal. Na in eerdere jaren als leerling in Groningen en Amsterdam verbleven te hebben vestigde hij zich in dat jaar definitief in de Republiek.14 Een jaar na zijn inschrijving in het apothekersgilde trouwde Seba met de apothekersdochter Anna Loopes en in 1700 vestigde hij zijn gezin en apotheek in een pand aan de Amsterdamse Haarlemmerstraat.15
Zowel Seba’s beroep, als de locatie van zijn huis mogen hier niet onopgemerkt blijven. Seba’s huis aan de Haarlemmerstraat lag vlak bij het IJ en de havens, zodat het eenvoudig was om de zojuist binnengelopen schepen te bezoeken en op die manier in aanraking te komen met de zeelui die na een lange reis met verhalen en exotische rariteiten terugkeerden in de Republiek. Voor een apotheker als Seba waren deze contacten bovendien gerelateerd aan zijn professie, aangezien apothekers beroepshalve exotische stoffen met een medicinale werking afnamen van de handelscompagnieën. Hierdoor was het heel gebruikelijk dat een apotheker allerlei internationale contacten onderhield die hem die stoffen konden leveren en tevens in staat waren hem rariteiten te bezorgen, zodat het bezit van rariteiten onder apothekers zeker geen zeldzaamheid was.16 De rol die dergelijke apothekersverzamelingen speelden in het natuurwetenschappelijke discours is regelmatig opgemerkt, maar vaak wordt daarbij aangetekend dat deze verzamelingen voor de apothekers zelf met name een instrumentele waarde hadden.17
Seba’s verzameling oversteeg echter het niveau van de gebruikelijke apothekerswinkel, waarin enkele rariteiten ter versiering op de schappen werden tentoongesteld. Uit Seba’s Notitie van verscheyde uytmuntende Cabinette, met alle bedenklyke soorten van Rariteyten kunnen we afleiden dat Seba’s kabinet in 1716 minstens 555, overwegend natuurlijke, rariteiten telde, waarvan meer dan de helft uit exotische gebieden afkomstig was.18 Na het overlijden van de verzamelaar vielen dergelijke verzamelingen doorgaans uiteen en om dat te voorkomen wilde Seba zijn volledige collectie verkopen aan tsaar Peter de Grote van Rusland, aan wiens hof hij al enige tijd geneesmiddelen leverde. De tsaar wilde de grote natuurhistorische collectie graag hebben voor zijn Kunstkamera en betaalde 13.000 gulden voor de verzameling, die op 4 juni 1716 per schip naar Sint Petersburg werd vervoerd.19 Het enorme geldbedrag dat de Peter de Grote voor Seba’s rariteitenkabinet over had onderstreept zowel het belang dat hij hechtte aan het in zijn bezit komen van de collectie, als de grote monetaire waarde die in de vroegmoderne periode aan een dergelijke verzameling werd toegekend. Zijn motieven voor de verkoop ten spijt, begon Seba echter al vrij snel na het verschepen van zijn eerste collectie met het aanleggen van een nieuwe rariteitenverzameling, die in omvang en diversiteit de eerste al spoedig overtrof.
De Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio
Seba’s tweede verzameling was echter niet slechts fysiek aanwezig in zijn apotheek aan de Haarlemmerstraat, maar werd tussen 1734 en 1765 bovendien in druk vastgelegd in zijn vierdelige Thesaurus.20 Deze vier enorme boeken, die gedrukt zijn op folioformaat, tellen gezamenlijk 446 platen met een veelvoud aan afgebeelde objecten. Bij elk object is een beschrijving voorzien die bovenaan de pagina in het Latijn en, afhankelijk van de editie, onderaan de pagina in het Nederlands of Frans gesteld is. De afbeeldingen zijn, met dank aan de grote omvang van de banden, vaak levensgroot en er zijn, naast de drukken in zwart-wit, ook enige handgekleurde exemplaren bekend.21 De nauwkeurige tekeningen werden, geheel in stijl met de toenmalige nadruk op het belang van empirische waarneming, door verschillende tekenaars vervaardigd naar de objecten in het kabinet.22 Een zeer enkele maal is er echter ook een bijzonder stuk uit de collectie van een andere verzamelaar tussen te vinden, zoals de zevenkoppige Hydra uit de collectie van de Duitse graaf Leeuwenhaupt te Hamburg. Seba geloofde, ondanks aanvankelijke scepsis, op basis van navraag bij een vriend in Hamburg, dat dit monster werkelijk bestond en blijkbaar vond hij het zo bijzonder dat hij een afbeelding van het vermeende dier in de Thesaurus liet opnemen.23 Het afbeelden van dergelijke wonderlijke objecten zou bovendien, gelet op de vroegmoderne fascinatie voor het verwonderlijke, een gunstig effect kunnen hebben op het trekken van een breed lezerspubliek.24
Hoewel de aantrekkingskracht van de platen niet te ontkennen is, verdient ook het feit dat er van vrijwel elk afzonderlijk object een beschrijving voorzien is de aandacht. In mei 1736 overleed Seba vrij onverwachts en omdat op dat moment nog slechts de eerste twee delen van de Thesaurus van de pers gerold waren, moet het auteurschap van de tekst in de postuum uitgegeven delen kritisch beschouwd worden.25 De beschrijvingen in de eerste twee delen zijn van Seba’s hand – hoewel hij wel hulp heeft gehad van derden – maar voor de tekst van de twee postuum uitgegeven delen ligt het auteurschap ingewikkelder. In de Thesaurus zelf wordt nergens expliciet vermeld wie verantwoordelijk is geweest voor de beschrijvingen en in alle delen staat alleen de naam van Seba zelf op het titelblad. Wel wordt in de voorreden van het derde deel de betrokkenheid van de contemporaine vissenexpert Artedi genoemd bij de beschrijvingen van de in dat deel opgenomen vissen.26 Voorts wordt in de voorreden van datzelfde deel vermeld dat de beschrijvingen ten tijde van Seba’s overlijden al vrijwel klaar waren en omdat in de voorreden van het vierde deel helemaal niet ingegaan wordt op het auteurschap van de tekst, wordt de suggestie gewekt dat vrijwel alle tekst van Seba’s eigen hand was.
Uit een tot nog toe weinig gebruikt brievenarchief van de toenmalige beheerder van het stadhouderlijke naturaliënkabinet, Arnout Vosmaer, blijkt echter dat de tekst voor het vierde deel niet of nauwelijks klaar was en voor zover wel gereed, grotendeels verloren was gegaan.27 Deze beschrijvingen moesten dus, net als voor een deel van het derde deel, geschreven worden door anderen, waarbij een zeer grote rol was weggelegd voor bovengenoemde Vosmaer. In de historiografie wordt de betrokkenheid van deze Vosmaer bij het postuum uitgegeven werk van Seba wel genoemd, maar de consequentie van het gegeven dat de beschrijvingen in de postuum uitgegeven delen van de Thesaurus niet zonder meer aan Seba toegeschreven kunnen worden, wordt nergens uitgewerkt.28 Uit de brieven in het archief van Vosmaer blijkt dat er expliciet geprobeerd is om de beschrijvingen die nog geschreven moesten worden zo goed mogelijk te laten lijken op de beschrijvingen in de eerste twee delen van het werk, om de lezers zo het idee te geven dat alle delen van het werk van Seba’s hand waren.29 Deze pogingen ten spijt zijn er voor een kritische lezer echter duidelijke verschillen waar te nemen in de toon en aard van de beschrijvingen in de eerste en laatste delen.
In de beschrijvingen bij de platen van de eerste twee boeken weidt Seba veelvuldig uit over alles wat hem met betrekking tot een bepaald object te binnen schoot, zoals de herkomst en de inlandse naam of het gebruik van een plant, het gedrag van een dier en de manier waarop hij in het bezit van het object was gekomen. Met name in het vierde deel van de Thesaurus zijn de beschrijvingen veel korter en zakelijker en bieden zij vrijwel uitsluitend empirische informatie met betrekking tot onder andere de kleur en samenstelling van de afgebeelde dieren. Ook is de vermelding van de herkomstgebieden in de eerste twee delen veel specifieker met vermeldingen van nauw begrensde plaatsen als ‘Ceylon’ of ‘Kaap de Goede Hoop’, terwijl de herkomstaanduidingen in de postuum uitgegeven delen veel vaker grote gebieden als Oost- of West-Indië vermelden en bovendien minder frequent voorkomen. In de voorreden van deel vier wordt het andere karakter van deze beschrijvingen verklaard door erop te wijzen dat in dit deel hoofdzakelijk vlinders afgebeeld zijn, waarover weinig bekend is en die gekocht of opgestuurd zijn zonder beschrijving.30 Dit mag dan legitiem klinken, maar het wekt wel verwondering dat bij de beschrijvingen bij de stenen in hetzelfde deel dergelijke informatie wel gegeven kan worden. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat aan de tekst van de beschrijvingen bij deze stenen mogelijk een manuscript van Seba ten grondslag heeft gelegen. Dit vermoeden wordt versterkt door zinsneden als ‘deze schaal […] heeft mij ten geschenk van Weenen gezonden de Heer Johan Friedrich Guntter von Sternegg’ waarin Seba zelf aan het woord lijkt te zijn.31
Verwervingsmethoden
Uit bovenstaande opmerkingen over het auteurschap van de Thesaurus zal duidelijk geworden zijn dat de postuum uitgegeven delen van de Thesaurus met enig voorbehoud behandeld moeten worden en daarom liggen de beschrijvingen uit de eerste twee delen ten grondslag aan deze en de volgende twee paragrafen. Deze eerste delen lenen zich door hun gedetailleerde opmerkingen over herkomstgebieden en verwerving van de rariteiten veel beter voor een onderzoek naar Seba’s contacten met reizigers, dan de postuum uitgegeven delen waarin dergelijke informatie veel spaarzamer voorkomt. De verschillen in de beschrijvingen tussen de eerste en de laatste twee delen kunnen soms echter juist als contrast gebruikt worden om op die manier de significantie van bepaalde opmerkingen die Seba in zijn beschrijvingen bij de eerste twee delen maakte sterker aan te zetten.
Dat Seba op allerlei manieren aan rariteiten wist te komen vermeldt hij reeds in de voorreden van het eerste deel van de Thesaurus: ‘Kortom, op wat wyze iet te bekomen was, heeft het Gode, dien ik het al te danken heb, behaagt my in myn beroep, en door myne ver uitgestrekte verstandhoudinge in vele oorden der wereldt, allerhande gelegenheit te doen voorkomen, om zyne allerwonderbaarste schepselen onder de dieren tot onder myn ooge in eige handen te doen zamenkomen’.32 De schatplichtigheid aan hen, die verre oorden bereisden of er zelfs langere periode woonden en van daaruit rariteiten opstuurden, komt in dit citaat naar voren door het noemen van de ‘verstandhoudinge’ die Seba met hen onderhield. Daarnaast kunnen er enkele van de manieren waarop Seba zijn rariteiten verwierf uit afgelezen worden. Hij brengt hier zelf zijn beroep als apotheker direct in verband met de verwerving van rariteiten en er is inderdaad van hem bekend dat hij al voor de handelsschepen goed en wel binnengelopen waren aan boord ging, om niet alleen zijn apothekerswaren, maar ook rariteiten te kopen. Ook zijn contacten met mensen in overzeese gebieden, die wellicht eveneens gerelateerd waren aan zijn professionele praktijk, noemt hij in deze zin als een gunstige omstandigheid voor de verwerving van rariteiten.
Uit de beschrijvingen in de Thesaurus waarbij expliciet aangegeven wordt hoe het betreffende object in Seba’s bezit is gekomen, blijkt dat hij soms objecten kocht van pas teruggekeerde zeelieden en ook dat sommigen hem speciaal opzochten om hem objecten te koop of soms zelfs ‘om niet’ aan te bieden.33 Hoewel koop en schenking blijkens de vermeldingen in de Thesaurus regelmatig voorkwamen, lijkt vooral het opsturen van rariteiten vanuit de buiten-Europese gebieden Seba’s dominante verwervingsmethode te zijn geweest. Hij onderhield vaste briefcontacten met mensen in uiteenlopende gebieden als het Molukse eiland Ternate, het West-Indische Curaçao, Suriname en Virginië.34 Sommige objecten kwamen echter ook via een omweg in Seba’s bezit, zoals het geval is bij de vele uitheemse gewassen die Seba ter handen waren gekomen via de exotische hortus van zijn Leidse collega Simon de Beaumont.35 Gezien het uitgestrekte gebied van waaruit Seba rariteiten opgestuurd kreeg moet hij de beschikking hebben gehad over een aanzienlijk netwerk. Omdat hij echter zelden of nooit meer informatie geeft dan dat een object hem uit een bepaald gebied toegezonden is, blijven de achtergronden van zijn contacten in het duister en kan er van het uitvoeren van een gedetailleerde netwerkanalyse geen sprake zijn.
Het hebben van een vermaard kabinet kon op zichzelf weer de gelegenheid genereren om het eigen netwerk uit te breiden, omdat reizigers die wisten dat een verzamelaar in het thuisland er belangstelling voor had eerder geneigd waren objecten mee te nemen en aan diegene te koop aan te bieden. Volgens Paula Findlen creëerde de nieuwsgierigheid naar verre werelden, tezamen met de verzameldrift die er mee gepaard ging, op deze wijze haar eigen commercie.36 De enorme populariteit van rariteiten, maakte dat er al spoedig een commerciële markt voor het verhandelen van deze objecten ontstond en iedere verzamelaar moest zich, of hij nu wilde of niet, tot deze markt verhouden. Slimme handelaren, die profijt wilden trekken van de levendige handel in rariteiten, construeerden soms zelf verwonderlijke of mythische dieren die vervolgens grif verkocht werden als ‘draak’ of ‘basilisk’.37 Afgaande op zijn geloof in de Hamburgse draak, was ook Seba gevoelig voor de handel van dergelijke charlatans en op deze wijze konden de praktijken van handelaren zijn verzameling beïnvloeden.
Bij de aankoop van een object is het duidelijk op welke voorwaarden Seba het in handen kreeg, maar bij de stukken die gratis voor hem meegebracht of naar hem opgezonden zijn is het veel moeilijker vast te stellen of en welke tegenprestatie Seba heeft moeten leveren. Soms zal er sprake zijn geweest van wederzijdse interesse of collegialiteit, maar wederkerige relaties kwamen ook voor. Seba vermeldt bijvoorbeeld expliciet in de Thesaurus dat hij door zijn voorspraak een vriend aan een goede positie in Oost-Indië had geholpen en dat deze nu rariteiten naar hem opstuurde.38 In relatie tot met name Italiaanse verzamelaars is gewezen op het belang van patronage bij de totstandkoming van natuurhistorische en andere collecties, maar hoewel zeker is dat Seba belangrijke bezoekers in zijn rariteitenkabinet ontving – met tsaar Peter de Grote als absolute hoogtepunt – is niet vast te stellen of Seba dergelijke steun genoot.39 Het ontbreken van een koninklijk hof in de Republiek maakt het niet erg waarschijnlijk dat Seba’s verzamelpraktijk direct gerelateerd was aan de patronage van een vorst en zijn hofcultuur. Wel konden zijn vorstelijke en vooraanstaande bezoekers een gunstige invloed uitoefenen op Seba’s status als verzamelaar en op die wijze het aanknopen van contacten vergemakkelijken.
Herkomstgebieden
Seba’s uiteindelijke verzameling is dan ook niet enkel de neerslag van zijn persoonlijke interesses, maar weerspiegelt evenzeer de mate waarin hij succesvol was in het verwerven van contacten die hem exotische objecten konden bezorgen. De herkomst van Seba’s verzameling kunnen we in grote lijnen vaststellen op Oost-Indië, West-Indië en Afrika. Hieruit volgt dat Seba’s rariteiten vrijwel uitsluitend afkomstig waren uit gebieden waarmee vanuit de Republiek handelscontacten bestonden. De geregelde scheepvaarten naar deze gebieden vormden het faciliterende netwerk dat het mogelijk maakte om naar exotische gebieden af te reizen en van daaruit objecten mee te nemen of op te sturen.40 De omvang van de handelscontacten met een bepaald gebied zijn echter niet te relateren aan de hoeveelheid objecten die Seba uit een bepaald gebied had, want hoewel het zwaartepunt van de exotische handel op Oost-Indië lag is West-Indië met 28% van het totale aantal objecten de grootste leverancier in de Thesaurus tegenover slechts 12% uit Oost-Indië (zie fig. 1).
Hoewel de moderne lezer op het eerste gezicht onder de indruk is van het uitgespreide gebied waar Seba’s objecten vandaan kwamen, valt bij een nauwkeurige inventarisatie op dat de meeste objecten slechts uit een beperkt aantal gebieden kwamen. Zo blijken de objecten uit het uitgestrekte Oost-Indië in hoofdzaak afkomstig te zijn van de eilanden Ambon, Ceylon en Ternate en kunnen de herkomstgebieden van de Afrikaanse objecten in meerderheid gespecificeerd worden tot de veel beperktere gebieden van Kaap de Goede Hoop en Guinea. De objecten die buiten dit ‘standaardrepertoire’ vallen, zijn meestal op bijzondere wijze in Seba’s collectie terecht gekomen. De zes objecten uit het verder nergens genoemde Mauritanië komen bijvoorbeeld uit de boedel van de Amsterdamse burgemeester en verzamelaar Nicolaes Witsen en een adderslang uit Caïro heeft Seba niet rechtstreeks, maar via een contact in het Spaanse Cádiz in handen gekregen.41
Er zijn opmerkelijke verschillen waar te nemen in het soort objecten dat vanuit de verschillende herkomstgebieden zijn weg naar Seba’s kabinet vond. Deze verschillen kunnen wellicht ten dele te wijten zijn aan de variaties in de flora en fauna van de verschillende gebieden, maar deze verklaren de afwijkingen geenszins volledig. Dat 60% van de planten en gewassen in de Thesaurus Afrika als herkomstgebied vermeldt, kan onmogelijk verklaard worden door te zeggen dat alleen in Afrika planten voorkwamen. Evenmin kan gesteld worden dat vogels alleen in Mexico leefden. Toch is 36% van de vogels in de Thesaurus uit Mexico afkomstig, ondanks dat Mexico slechts 1% van het totale aantal objecten leverde. Opvallend is ook dat bij de inventarisatie van de reptielen en amfibieën Virginië opeens opduikt als factor van betekenis, terwijl dit gebied minder dan 1% van het totale aantal objecten leverde. Hierbij dient bovendien opgemerkt te worden dat in deze categorie de objecten uit Virginië vrijwel zonder uitzondering padden en kikvorsen zijn, terwijl in dit deel van de Thesaurus verder met name reptielen als hagedissen en salamanders prevaleren (zie figs. 2–4).
De enige logische verklaringen voor deze significante verschillen hebben betrekking op de mensen van wie Seba rariteiten opgestuurd kreeg of die objecten voor hem meenamen. De mogelijkheden om ter plaatse aan rariteiten te komen zullen hierbij van invloed zijn geweest, evenals de mogelijkheden om objecten in goede orde te versturen of mee te nemen. Dit verklaart bijvoorbeeld de overvloed aan vlinders, insecten en schelpen die makkelijk te conserveren zijn en door hun geringe omvang eenvoudig verstuurd konden worden. Verder is het ook goed mogelijk dat de persoonlijke relatie van Seba met de desbetreffende contactpersoon een rol speelde. Deze veronderstelling wordt bevestigd door het grote aantal objecten dat afkomstig was van het Oost-Indische eiland Ternate, waar zich de vriend bevond die zijn positie aldaar aan Seba te danken had en die wellicht op deze manier zijn dankbaarheid tot uitdrukking bracht.42 Ten slotte kan ook de interesse en opmerkzaamheid van de contactpersonen zelf een rol hebben gespeeld. Het arbitraire besluit of iets ‘raar’ genoeg was om naar Seba te versturen of voor hem mee te nemen, lag bij de persoon ter plaatse en de mening van deze persoon zal dus tenminste voor een gedeelte het aanbod van rariteiten bepaald hebben. Op basis van onder andere de vele rariteiten die Seba dubbel had en een groot aantal objecten waarbij hij aangeeft er niets vanaf te weten, wekt de samenstelling van de Thesaurus de indruk dat hem betrekkelijk willekeurig werd toegezonden wat er voor handen was en waarvan men dacht dat hij er interesse in zou hebben.
Seba’s kennis over zijn objecten
De exotische rariteiten in een kabinet als dat van Seba vertegenwoordigden voor degenen die niet in de gelegenheid waren te reizen de mogelijkheid een glimp op te vangen van een voor hen onbereikbare wereld. Volgens de filosofie van Krzysztof Pomian functioneren álle verzamelingen in essentie als intermediair tussen de toeschouwers van een verzameling en de bredere context waar die objecten symbool voor staan.43 Toegepast op de exotische rariteiten biedt deze filosofie een goede insteek om meer aandacht te besteden aan de culturele betekenis van dergelijke collecties en benadrukt het bovendien dat naast de fysieke rariteiten die hun weg naar Europa vonden ook de verhalen en informatie die in hun kielzog meekwamen van belang waren. De populariteit van het verzamelen onder een breed publiek ging hierbij hand in hand met ontwikkelingen op het gebied van natuurwetenschappelijke kennis. Verschillende auteurs hebben er op gewezen dat het van belang is aandacht te besteden aan de praktijken die ten grondslag lagen aan de productie van kennis in de vroegmoderne periode.44 Als gevolg van deze benadering komen verzamelingen als die van Seba in een nieuw daglicht te staan, omdat zij, samen met bijvoorbeeld handelaars in rariteiten of schilders van natuurlijke objecten, de praktijken vertegenwoordigen die aan de basis lagen van ontwikkelingen in de natuurwetenschap.
Ook in de attitude ten opzichte van objecten en informatie gingen cultuur en wetenschap in deze periode hand in hand. Lorraine Daston en Katharine Park hebben er op gewezen dat in de loop van de zeventiende eeuw de emoties ‘verwondering’ en ‘nieuwsgierigheid’ een nauwe verbintenis aangingen, waarbij de verwondering over zeldzame of nieuwe objecten de stimulans vormde voor het nauwkeurig onderzoeken van specifieke objecten.45 In zijn Thesaurus beschrijft Seba een weelde aan dergelijke verwonderlijke objecten en daarbij gaat zijn verwondering over de schoonheid van zijn rariteiten naadloos samen met de kennis die hij over deze exotische dieren en planten had opgedaan. De inhoud van zijn beschrijvingen doet slechts tot op zekere hoogte recht aan de nadruk die in deze periode gelegd werd op het belang van empirische waarneming en die volgens Cook voortvloeide uit de handelsgeest van de Nederlanders, waarin aan het verkrijgen van betrouwbare, empirische feiten groot belang werd gehecht.46 Seba vermeldt in de voorreden van het eerste deel dat hij alleen informatie zal geven die hij met eigen ogen heeft gezien, maar bij het lezen van de Thesaurus valt juist op hoe opvallend veel niet-empirische informatie hij in zijn beschrijvingen heeft opgenomen. Naast de aandacht voor de kleur en tekening van een dier of de specifieke bladnerven van een plant, wijdt Seba veelvuldig delen van zijn tekst aan onderwerpen als de inlandse naam en het gebruik van een plant of de leefomgeving van een dier. Dat Seba oog had voor de oorspronkelijke omstandigheden van zijn objecten blijkt ook uit de samenstelling van een aantal platen waarop dieren samen met de planten en andere dieren die in hun natuurlijke leefomgeving voorkwamen werden afgebeeld (zie afb. 1).
Deze niet-empirische informatie kon niet aan de objecten zelf afgelezen worden en moet dus afkomstig zijn geweest van externe bronnen. Uit Seba’s beschrijvingen in de Thesaurus is bij een aanzienlijk aantal nummers af te leiden op welke wijze hij aan zijn informatie kwam en ook hierbij blijken degenen die naar exotische gebieden afreisden een rol te hebben gespeeld. Seba’s kennis was gebaseerd op een heterogene hoeveelheid aan bronnenmateriaal, waarbij opnieuw de informatie van diegenen die aanspraak konden maken op empirische kennis van een specifiek object de voorkeur genoot. Hij hechtte zeer aan de boeken van auteurs die zelf op reis waren geweest en die ‘naaukeurige kennis van zaken ter plaatse zelf, en met eigen oogen zo veel doenlyk was, hebben genomen.’47 We vinden in de beschrijvingen dan ook regelmatig verwijzingen naar de Malabaarse Kruidhof van Hendrik Adriaan van Reede tot Drakenstein of D’Amboinsche rariteitkamer van Georgus Everhardus Rupmhius, die beiden voor de VOC werkzaam waren en daardoor in de gelegenheid verkeerden een langere periode in Oost-Indië door te brengen.48 Seba’s schatplichtigheid aan de informatie die reizigers in de overzeese gebieden opdeden is nog duidelijker, wanneer hij direct citeert uit reisverhalen, zoals dat van de Spaanse reizigers en onderzoeker Franciscus Hernandez de Cordua en de reisbeschrijvingen van Louis de Capiné en Cornelis de Bruyn. Ook zijn boekenbezit lijkt deze interesse te onderstrepen. Hoewel niet geheel betrouwbaar, kunnen we via de boekverkoopcatalogus van zijn schoonzoon Jacob Marcus toch een idee krijgen van Seba’s bibliotheek.49 Deze Marcus erfde Seba’s boeken en in zijn verkoopcatalogus vinden we dan ook een aanzienlijke hoeveelheid titels van met name natuurhistorische werken over de overzeese flora en fauna, als Maria Sybilla Merians Metamorphosis insectorum Surinamensium ofte Verandering der Surinaamsche insecten en François Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën.
De literatuur- en andersoortige verwijzingen in de Thesaurus reflecteren het sociale karakter van de productie en circulatie van kennis in de vroegmoderne periode, die zich niet beperkte tot een bepaalde groep.50 Hoewel de achtergrond van de meeste van Seba’s in het duister blijft, kunnen we toch vaststellen dat deze uiteenliepen van grote internationale wetenschappelijke gezelschappen, tot de zeelieden in de havens en degenen die hem rariteiten opstuurden vanuit de buiten-Europese gebieden. Met name deze laatste vorm van contact lijkt voor Seba een belangrijke manier te zijn geweest om aan inheemse informatie omtrent zijn rariteiten te komen. Slechts zelden stelt hij dit expliciet, maar uit het feit dat Seba bij enkele rariteiten vermeldt dat dit object hem zonder naam en informatie is opgestuurd, valt op te maken dat het de gebruikelijke gang van zaken was dat dergelijke wetenswaardigheden wél meegestuurd werden. Voorts laat Seba hier en daar in de tekst doorschemeren dat hij oor had voor de verhalen die onder de teruggekeerde reizigers verteld werden, want hij voert meerdere malen als rechtvaardiging voor zijn beweringen op dat zij ‘het gemeene seggen’ waren onder de zeelieden die een bepaald gebied met eigen ogen gezien hadden. Via een omweg kunnen we uit het ontbreken van de veelheid aan informatie over de herkomstgebieden in de beschrijvingen bij de postume delen van de Thesaurus afleiden dat Seba veel van zijn informatie persoonlijk verwierf. Die persoonlijke kennis was immers bij uitstek het soort informatie dat verloren ging bij zijn plotselinge overlijden en die in de beschrijvingen van de objecten in de postuum uitgegeven delen dus niet meer aangehaald kon worden.
Dat Seba gebruik maakte van een heterogene hoeveelheid bronnen, onderstreept zowel zijn brede interesse als zijn afhankelijkheid van wat er aangeboden werd. Dat aanbod werd gestuurd door de markt die bepaalde wat de moeite van het publiceren waard was en naar welke gebieden handelsschepen werden uitgestuurd, maar ook door de opmerkzaamheid van Seba’s persoonlijke informatieleveranciers, die hun ogen niet altijd even goed de kost gaven en vaak gebrekkige en incomplete informatie gaven. Dit probleem kwelde ook andere nieuwsgierigen want in een brief van 6 juli 1696 verzuchte Anthoni van Leeuwenhoek aan de Amsterdamse burgemeester en VOC bestuurder Nicolaes Witsen dat het te beklagen was dat teruggekeerde reizigers uit Oost-Indië zo weinig wisten te vertellen over hetgeen zij gezien hadden, terwijl daar toch zoveel te ontdekken was.51
Omdat Seba zelf niet reisde was hij voor de informatie die niet ter plekke aan een object afgelezen konden worden afhankelijk van diegenen die dat wel deden en hun ervaringen hadden opgeschreven of doorvertelden. Dit resulteerde erin dat Seba, bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal, over het algemeen niet in de positie was om een kritische houding aan te nemen en veel informatie vrij klakkeloos overnam. Zelfs de Oost-Indische beschrijvingen van Valentijn, die hij bij enkele objecten waarover door meerdere auteurs geschreven was op fouten had kunnen betrappen, citeert Seba bij objecten waarover hem geen andere informatie ter beschikking stond zonder voorbehoud.52 Het resultaat vinden we terug in de beschrijvingen die geen vast stramien volgen en sterk in lengte en inhoud verschillen. Deze opeenstapeling van verbrokkelde stukjes kennis wijst erop dat Seba niet in staat was een homogeen geheel aan informatie te verwerven en verifiëren, maar dat hij afhankelijk was van wat hem nu eens vanuit deze, dan eens vanuit een andere hoek ter beschikking stond.
Breder perspectief
Dat zijn contacten met reizigers een aanzienlijke rol hebben gespeeld bij Seba’s verzamelactiviteiten kan nog waarschijnlijker gemaakt worden door er op te wijzen dat een verkennende vergelijking naar enkele andere verzamelaars soortgelijke contacten en gunstige omstandigheden aan het licht brengt. Al bij de eerste grote Nederlandse rariteitenverzamelaar Berend ten Broecke (1550–1633) – beter bekend onder de Latijnse naam Paludanus – blijken dergelijke relaties een belangrijke rol te hebben gespeeld. Net als Seba’s huis bij de havens in Amsterdam vormde ook Paludanus’ woonplaats Enkhuizen een gunstige omstandigheid voor het verzamelen van rariteiten. Als havenstad gaf Enkhuizen Paludanus de gelegenheid gemakkelijk contacten aan te knopen met zeelui die objecten voor hem konden meenemen. In Paludanus’ kabinet waren dan ook verschillende rariteiten te vinden die meegebracht waren door de Enkhuizer schippers Barent Eriksz. en Jan Huygen van Linschoten.53
Ook in zijn beroep stond Seba als verzamelaar niet alleen. Op basis van een inventarisatie van de beroepen van zeventiende en achttiende eigenaars van een rariteitenkabinet in Hendrik Engels repertorium van Nederlandse kabinetten, blijken de medische beroepen met 18% van de beschreven verzamelaars goed vertegenwoordigd te zijn geweest.54 De beroepsgroep van de bestuurders was met 27% echter nog beter vertegenwoordigd. Ook dit beroep kunnen we omschrijven als een gunstige omstandigheid bij de verzamelactiviteit. Mensen in een bestuurlijke functie waren immers vaak in staat een netwerk aan zich te binden en op die manier onder het motto van wederkerigheid bepaalde diensten, zoals het opsturen of meebrengen van rariteiten, af te dwingen. Bovendien konden zij op grond van hun positie vaak eenvoudig contacten aanknopen en beschikten zij over de financiële middelen om voor de objecten te betalen. Dat ook koopmannen en dienaren van één van beide handelscompagnieën in een uiterst gunstige positie verkeerden om contacten met reizigers aan te knopen en zo aan rariteiten te komen hoeft verder geen betoog en het is dan ook niet verwonderlijk dat zij gezamenlijk 26% van de verzamelaars in het repertorium uitmaken (zie ook fig. 5).
Zoals Marion Peters in haar boek De wijze koopman heeft laten zien was de Amsterdamse burgemeester én VOC voorzitter Nicolaes Witsen (1641–1717) het schoolvoorbeeld van iemand die dankzij zijn invloedrijke positie in staat was een netwerk van reizende vrienden en cliënten aan zich te binden die behulpzaam waren bij het vullen van zijn omvangrijke kabinet.55 Zijn positie maakte het onder andere mogelijk om aan degenen die in 1697 meegingen met een expeditie naar het onbekende Zuidland opdracht te geven om al wat ze daar aantroffen mee te nemen of in tekeningen en schilderijen vast te leggen.56 Ook met louter financiële middelen en een gunstige positie in de handelswereld was het goed verzamelen, zoals de uitgebreide verzameling van de koopman Levinus Vincent (1658–1727) bewijst. Van hem is zelfs bekend dat hij een zo wijdvertakt netwerk van leveranciers had dat hij daarmee de jaloezie van andere verzamelaars opwekte.57 Een verzamelaar hoefde echter niet zo invloedrijk als Witsen of rijk als Vincent te zijn om gunstige contacten aan te knopen, die nuttig konden zijn bij het verwerven van rariteiten voor hun verzameling. Iemand als Simon Schijnvoet (1652–1727) was in zijn redelijk bescheiden betrekking als hoofdprovoost van het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het uitzenden van weesjongens op de VOC schepen en kon op die manier eveneens in contact komen met de handelscompagnieën en daarmee vermoedelijk zijn rariteitenkabinet van dienst zijn.58
Het vermoeden dat ook andere verzamelaars geïnteresseerd waren in informatie over de herkomstgebieden van hun exotische rariteiten richt hier opnieuw de blik op boekverkoopcatalogi. Op basis van de catalogi van bijvoorbeeld Witsen en Schijnvoet kan vastgesteld worden dat zij een ruime hoeveelheid exotische reis- en landbeschrijvingen bezaten. Met 157 titels waren dergelijke werken in Witsens bibliotheek goed vertegenwoordigd en ook Schijnvoets boekenbezit bestond voor een vijfde deel uit reisbeschrijvingen en geografische werken.59 Onder dergelijke boeken vinden we veel soortgelijke titels als die door Seba gebruikt werden, zoals de Malabaarse Kruidhof en Maria Sybilla Merians Surinaamse werk.60 Veelzeggend is ook de medewerking die een aantal verzamelaars verleenden aan dergelijke reisbeschrijvingen. Paludanus was actief betrokken bij de in 1596 uitgegeven Itinerario van schipper en plaatsgenoot Jan Huygen van Linschoten en blijkens de opdracht van de drukker in Rumphius’ D’Amboinsche rariteitkamer had dit werk zonder de inspanningen van Simon Schijnvoet in 1705 niet ter perse kunnen gaan.61
Besluit
De wonderlijke objecten die in de vroegmoderne periode vanuit de buiten-Europese gebieden meegebracht werden naar de Republiek voedden de nieuwsgierigheid naar exotica en brachten al gauw een levendige belangstelling voor allerhande exotische rariteiten tot stand. Cultuur, wetenschap en markt gingen hierbij hand in hand, omdat de belangstelling voor exotica een markt voor deze objecten deed ontstaan en de toestroom van natuurlijke rariteiten nieuwe ontwikkelingen in de natuurwetenschap teweegbracht. Omdat deze objecten noodzakelijkerwijs via de bemiddelende rol van reizigers in de diverse verzamelingen in de Republiek terecht moeten zijn gekomen, is in dit artikel geprobeerd om de invloed van die rol nader uit te werken voor het rariteitenkabinet van Albertus Seba.
Het nauwkeurig nagaan van Seba’s beschrijvingen brengt een uitgebreid netwerk aan het licht, dat voor een groot deel bestond uit mensen die, om welke reden dan ook, voor een kortere of langere periode in exotische gebieden verbleven. Hoewel de handelscompagnieën het faciliterende netwerk vormden dat deze reizen mogelijk maakte, was het echter vooral de hoeveelheid en kwaliteit van de contacten die Seba in een bepaald gebied had, die de bepalende factor is geweest bij de totstandkoming van zijn verzameling. Hun materiële bijdrage aan Seba’s verzameling is af te lezen aan het grote aantal herkomstgebieden dat terug te vinden is in de Thesaurus en bovendien aan de significante verschillen in het aantal en het soort objecten dat uit bepaald gebieden afkomstig was. Voor wat betreft de kennis die Seba over zijn objecten had geldt in grote lijnen hetzelfde. Ook hier was de hoeveelheid informatie die hij over een object had afhankelijk van waar anderen over hadden geschreven of gesproken en was hij overgeleverd aan hun perceptie en nauwkeurigheid. Zijn beschrijvingen verschillen aanzienlijk in lengte en inhoud en reflecteren het sociale karakter van de productie van kennis in de vroegmoderne periode, omdat zij gebaseerd zijn op een heterogene hoeveelheid bronnen, die uiteenlopen van natuurfilosofische werken tot zeemansverhalen.
Als niet-reizende verzamelaar was Seba afhankelijk van het aanbod en kon hij dat aanbod hoogstens verrijken door contacten aan te knopen met mensen in een wijdverspreid gebied. Zelfs dan was hij echter alsnog overgeleverd aan het oordeelsvermogen van zijn contacten, die ter plaatste moesten beslissen of iets de moeite waard was om aan Seba op te sturen of voor hem mee te nemen. Gebrek aan materiaal maakt dat van andere verzamelaars minder nauwkeurig is vast te stellen hoe ze hun rariteiten verwierven en welke kennis zij erover bezaten, maar toch brengt een verkennende vergelijking met enkele andere verzamelaars van exotische rariteiten soortgelijke connecties met reizigers aan het licht als in het geval van Seba. De verwachting is dan ook dat bij een diepgaander onderzoek veel van de conclusies met betrekking tot de invloed van zijn contacten met reizigers op Seba’s collectie, ook voor soortgelijke verzamelingen gelden. Dit betekent dat rariteitenverzamelingen niet zonder voorbehoud als een vaststaand en weldoordacht geheel behandeld kunnen worden, maar dat er rekening gehouden moet worden met de contingente inhoud en totstandkoming van deze kabinetten.