Vera Hoorens, Een Ketterse Arts voor de Heksen. Jan Wier (1515–1588) (Amsterdam: Bert Bakker, 640 pp., 2011). ISBN 9789035133778. € 49,95.
After Andreas Vesalius, Johannes Weyer (1515–1588) must be the most internationally reputed physician in the history of the Low Countries. Reputedly proclaimed by Sigmund Freud as the author of one of the ten most important books ever written, Weyer has consistently enjoyed great respect among connoisseurs of human folly and madness for the past century. This reputation rests on On the Frauds of Demons (1563), in which Weyer attacked the early modern witchcraft persecutions by portraying supposed witches as deluded old hags whose psychological instability explained their voluntary confessions.
The study of Weyer’s witchcraft scepticism has often been embedded in a celebratory spirit. In 1935, the psychiatrist Gregory Zilborg characterized ‘Weyer’s feeling’ as ‘one of bitter scepticism concerning the general belief in witchcraft, of Christian compassion for those suffering from the cruelties of the age, and of noble aspiration to attain a new freedom and to minister to the sick’ (Zilborg, The Medical Man and the Witch during the Renaissance (1935) 121). Beginning in the late 1950s, however, alternative historical approaches began to soften the image of Weyer as the precocious, lone discerner of supra-historical truths (‘witches’ were really just mental patients situated in the wrong place at the wrong time), and to identify the historical conditions of Weyer’s defence of ‘witches’. Hugh Trevor-Roper thus presented Weyer as the representative of a non-confessional ‘Erasmian spirit’, while Erik H. Midelfort explored the local effectiveness of Weyer’s arguments by identifying his re-use of existing cultural resources (more specifically, Roman law) against the credibility of the witchcraft crime.
But the celebratory approach to Weyer is also inverted into a veritable black legend of Weyer as an ‘unsystematic’ and ‘muddled’ thinker who, all things considered, ‘exacerbated, far more than he relieved, the tensions which contributed to the European witch craze’ (Baxter, Johann Weyer’s ‘De Praestigiis Daemonum’ (1977) 72). This challenge came about as historians began to notice things like the title of Weyer’s book. Weyer’s witches were still mental patients, but now ones who were ‘passive victims of the Devil’, uttering ‘subjective delusions induced by evil demons’ (Walker, Spiritual and Demonic Magic (1958) 152). Walker’s cue was soon taken up by scholars like Sidney Anglo, Richard Baxter, and Brian Levack, who brought into view the fact that Weyer continued to defend the credibility of a demonic conspiracy against Christians, the only difference being that his version involved magic rather than witchcraft.
The psychologist Vera Hoorens has now provided us with a biography of this fascinating figure. This is not the first biography of Weyer, but it is by far the best. Where one was previously forced to rely on Leonard Dooren’s Doctor Johannes Wier, Leven en Werken (1940) and the even older Doktor Johann Weyer (1885) by Carl Binz, Hoorens’s biography will now be the single point of reference for anyone wishing to explore the life and times of this Rhineland physician. As Hoorens points out, On the Frauds of Demons had an intense but complex publishing history in the sixteenth century, in which Weyer himself played an important part. This makes it important to carefully peruse and compare all available versions and revisions of Weyer’s work; a task which Hoorens has undertaken, and for which she is to be thanked. Equally valuable is the extensive bibliography of relevant archival materials, much of which has been put to valuable use in writing this biography.
At the same time Hoorens has entered the tricky terrain of interpreting On the Frauds of Demons. The introduction to her biography acknowledges both the celebratory and anti-celebratory trends in existing Weyer research, but never seriously engages these options nor the reasons why they might be important. Instead Hoorens carefully distinguishes between the supra-historical ‘value’ of the content of his thought, and the historically situated motivations for advancing his ideas (p. 24). This is a strange position to take, and one which is at odds with a great deal of the literature. More important, however, is Hoorens’s own attempt at uncovering Weyer’s core motivations in composing and publishing On the Frauds of Demons. Taking her cue from the fact that only part of the book discusses diabolical witches, Hoorens argues that Weyer was not really interested in the witchcraft trials as such, but instead used the witch craze as an occasion to write a forceful diatribe against the Catholic Church. On the Frauds of Demons, then, was not really an exercise in witchcraft skepticism, but rather in Renaissance confessional polemics. This argument, which appears mostly in the introduction and in chapter 8, is somewhat unconvincing, and insufficiently supported by evidence or logic. Weyer makes it quite clear that his book is fundamentally about demons, magicians, and witches. If it indeed contains many other figures from the broad hallways of Roman Catholicism, then it is necessary for the historian to understand how and why these might play a prominent role in Weyer’s understanding of demonology. Claiming that Roman Catholicism simply was his demonology will, I fear, fail to pass the test of careful scrutiny.
In view of this, I will keep my conclusion unusually brief. As an exercise in historical interpretation, this study of Weyer leaves something to be desired. As a biography, and that is ultimately what this is, Vera Hoorens is to be congratulated on a beautiful, erudite, and well-written achievement which will remain a reference for many years to come.
Steven Vanden Broecke (Ghent University)
Eric Van Schoonenberghe, Alcohol Tijdens de 19de Eeuw. Biotechnologie in Volle Evolutie (Hasselt: Uitgeverij Snoeck 2012). 192pp., ISBN 978-94-6161-031-7. € 28,00.
Dit boek werd geschreven naar aanleiding van een tentoonstelling van 3 juni tot 4 november 2012 in het Nationaal Jenevermuseum Hasselt. Dit is goed te merken aan de 170 fraaie illustraties. De titel Alcohol Tijdens de 19de Eeuw zegt weinig over de inhoud; de ondertitel Biotechnologie in Volle Evolutie des te meer. Deze kan echter ook tot verwarring leiden, omdat de biotechnologie pas in de twintigste eeuw een wetenschappelijke discipline is geworden.
Het boek beslaat twaalf hoofdstukken die verscheidene aspecten van de geschiedenis van de Belgische alcoholproductie behandelen. Na een openingshoofdstuk over de wijze waarop jenever de nationale drank van België en Nederland werd, volgt een tweede over veranderingen gedurende de negentiende eeuw: de evolutie van de bereiding van jenever, de gebruikte ingrediënten, de accijnswetgeving, landbouw- en industriële stokerijen en de stijgende productie en de consumptie. De volgende twee hoofdstukken geven gedetailleerde beschrijvingen van de vier nog bestaande jeneverstokerijen zowel als vier merkwaardige jeneverstokerijen die niet meer functioneren.
De vier volgende hoofdstukken geven een grondige beschrijving van de evolutie van de onderdelen van de bereiding van alcohol. Men leert dat groeiend inzicht in de fysiologie en biochemie van de kiemende graankorrel leidde tot een optimalisatie van het moutproces door kennis van de voorwaarden waaronder de eiwitten en het zetmeel gereed gemaakt worden voor de gisting. Ook bespreekt de auteur het toenemend inzicht in de alcoholische gisting, vanaf Van Helmont, rond 1600, tot het einde van de negentiende eeuw met E. Hansen, die methoden op punt stelde om gistreinculturen te kweken, en E. Büchner, die gistenzymen uit levende gistcellen isoleerde. Voorts komt de evolutie van de distilleerkunst aan bod, tot aan de continu werkende stookkolommen van J.B. Cellier-Blumenthal en P. Savalle, die een doorbraak in de stokerijwereld betekenden. Tenslotte leren we over de verschillende technieken van bereiding van gist en de opkomst van de gistfabrieken.
De drie voorlaatste hoofdstukken bespreken de alcoholverwerking. Eén behandelt methoden om azijn te produceren uit wijn, bier, en andere alcoholische dranken. Een ander geeft een interessant overzicht van de toepassingen, onder de titel ‘Alcohol, Zoveel Meer dan Drank’. Hoofdstuk tien beschrijft verschillende technieken om het alcoholgehalte van een oplossing te bepalen: de oude brandproef, de buskruitproef, de Hollandse proef en vervolgens gewichts- en volumehydrometers. Het laatste hoofdstuk bespreekt het brouwerij- en stokerijonderwijs in de drie beroepsscholen die België op het einde van de negentiende eeuw telde.
Eric Van Schoonenberghe, die al heel wat publicaties op zijn naam heeft in het domein van de gisting en het stoken van jenever, heeft in dit boek enorm veel nuttige informatie verwerkt. Natuurlijk kon het beter. In hoofdstuk 4 worden bijvoorbeeld technieken vermeld die pas in hoofdstuk 7 beschreven worden. Dat mag natuurlijk, maar een trefwoordenindex zou dan handig geweest zijn. Hetzelfde geldt voor een namenindex. Op pagina 75, 110 en 133 wordt J.R. Glauber vermeld en op de twee laatste bladzijden wordt telkens vermeld dat hij Glauberzout bereid had. De auteur heeft op het einde van elk hoofdstuk de geraadpleegde literatuur opgesomd, wat soms tot problemen leidt: op blz. 172 wordt een uitspraak van G.J. Mulder vermeld. Het geraadpleegde boek staat dan op bladzijde 89. Een ander probleem zijn de referenties: voor tal van uitspraken wordt niet verwezen naar het gebruikte artikel of boek. Op pagina 177 wordt de oprichting van de suikerschool in Glons vermeld, maar de referentie ontbreekt. Het is ook jammer dat voor tal van wetenschappers het geboortejaar en het jaar van overlijden niet vermeld is. De auteur kent waarschijnlijk niet alle data, maar de data van bijvoorbeeld Louis Willems (p. 32) en Martinus Willem Beyerinck (blz. 129) hadden toch vermeld moeten zijn.
Het boek wekt de indruk onder grote tijdsdruk geschreven te zijn. Maar de auteur is een erkende deskundige, er werd dan ook slechts één foutje ontdekt. Op p. 189 (en ook p. 80) staat dat diastase het werkzame bestanddeel zou zijn van gluten, terwijl gluten in feite louter een mengsel is van twee groepen van eiwitten: de glutenines en de gliadines. Dat de titel de inhoud niet volledig dekt (er wordt weinig over het brouwen van bier meegedeeld of over wijn) is in de inleiding al vermeld. Dit alles maakt dat het boek geen voldragen wetenschappelijke publicatie is maar een uitstekend leerboek, dat een aankoop volledig rechtvaardigt.