Inleiding

Op 25 augustus 1768 vertrekt een jonge Joseph Banks onder leiding van kapitein James Cook met het schip de Endeavour naar de stille Zuidzee. Op deze befaamde ontdekkingsreis bestudeert Banks honderden planten en dieren, samen met zijn collega, de Zweedse botanicus Daniel Solander.1 Deze reis levert hen beiden grote bekendheid op. Tien jaar later wordt Joseph Banks president van de Royal Society. In deze positie, die hij 41 jaar bekleedt, stimuleert hij vele ontdekkingsreizen en wetenschappelijke betrekkingen tussen Westerse landen.2 Banks wordt vandaag de dag nog steeds geroemd om zijn succesvolle ontdekkingsreizen naar Canada, de Stille Zuidzee en IJsland. Minder bekend is echter dat Banks in 1773 ook een kort bezoek aan de Nederlanden heeft gebracht. Hij hield op verzoek van zijn zus Sarah een reisjournaal bij waarin hij uitgebreid opschreef welke mensen hij ontmoette, wat hij bij hen te zien kreeg en welke steden en gebouwen hij bezocht.3

Dit reisjournaal geeft een interessante kijk op het Nederland van 1773. Banks ontmoet zowel vooraanstaande wetenschappers op het gebied van de zoölogie en botanie als ook de top van het Nederlands bestuur. In tegenstelling tot veel andere reisjournalen, komt Banks mening over de Nederlanders sterk naar voren in zijn aantekeningen. Opvallend is dat hij zich over het algemeen negatief uit laat over de Nederlandse Republiek. Banks bekritiseert de Nederlanders om hun karakter, hun tegenvallende wetenschappelijke kennis en hun gebruiken. Daarnaast is hij vaak verveeld of chagrijnig. In zijn journaal schrijft Banks zijn emoties gefrustreerd van zich af. De toon die Banks in zijn reisjournaal aanslaat, roept de vraag op hoe het kan dat een wetenschapper, die vrijwillig op bezoek is in een land met een vergelijkbare cultuur, waar hij mensen bezoekt met verwante wetenschappelijke interesses, zoveel te klagen heeft. Was dat nu eenmaal Banks’ schrijfstijl en schreef hij ook op deze manier in zijn andere reisjournalen? Of is dit reisjournaal een uitzondering en schrijft Banks in andere teksten wél positief over de Nederlanders?

Aan de hand van een analyse van het reisjournaal en de brieven die door Banks zijn geschreven zal er een vergelijking worden getrokken met verslagen van andere reizigers uit deze periode en Banks’ eerdere reisjournaal, The Endeavour Journal. Hierbij zal de nadruk vooral gelegd worden op de passages waarin Banks zich expliciet negatief uitlaat over de Nederlandse Republiek of een van haar koloniën, dit in de hoop meer inzicht te krijgen over zowel Joseph Banks als de internationale reputatie van de Nederlanders eind achttiende eeuw.

Een lange traditie van reisjournalen

Een reis door Europa werd sinds het einde van de zeventiende eeuw als een belangrijk onderdeel gezien van de opvoeding van de Noord-Europese elite. Tijdens de zogenoemde ‘Grand Tour’ maakten de jongvolwassenen kennis met andere culturen en zagen zij belangrijke kunstwerken en gebouwen. Voor Engelse reizigers was een bezoek aan de Nederlanden vaak een onderdeel van de Grand Tour en mede hierom zijn er vrij veel verslagen overgeleverd die ons land beschrijven vanuit een Brits perspectief.4

Kees van Strien beschrijft in zijn boek Touring the Low Countries, Accounts of British Travellers, 1660–1720 (1998) hoe Britse reizigers de Lage Landen ervoeren en beschreven in hun reisjournalen. Zo noemt Van Strien dat reizigers doorgaans handboeken gebruikten die hen informeerden over geschikte slaapplekken en transport, en die ook beschrijvingen gaven van bezienswaardigheden. Veel reisdagboeken zijn grotendeels op deze handboeken gebaseerd, wat ervoor heeft gezorgd dat passages in de verslagen met elkaar overeenkomen. Zo is een regelmatig terugkomend thema in de verslagen: de schoonheid van straten, de trekschuit als populair vervoersmiddel en het lompe karakter van de Nederlanders.5 Dit laatste verklaart Van Strien door de vooroordelen die over de Nederlanders waren ontstaan door de drie Engelse Oorlogen.6 Deze karaktereigenschappen golden echter niet voor de Vlamingen, over hen wordt in de reisjournalen over het algemeen positiever geschreven.7

Het was gebruikelijk om in Holland vooral de ‘grote gebouwen’ te bezichtigen, zoals kerken, havens en paleizen en de locaties te bezoeken waar veel kennis en kunst te zien was, zoals universiteiten, kabinetten, privécollecties van schilderijen of naturalia, en bibliotheken.

Kenmerkend voor de meeste reisjournalen was de intentie van de schrijver dat zijn verslag gelezen zou worden door vrienden en kennissen. Doorgaans was het geen privé dagboek waarin de schrijver zijn persoonlijke mening gaf van alles wat hij tijdens zijn reis had meegemaakt. In veel reisjournalen is het daarom ook moeilijk een goed beeld te krijgen van het karakter van de schrijver. Een ander gevolg van deze openbaarheid was de enigszins negatieve beschrijving van andere landen en haar gebruiken. In de Britse journalen mocht bijvoorbeeld geen enkel compliment als kritiek op Engeland worden opgevat. Positieve opmerkingen werden daarom vaak gevolgd door een relativering of een vergelijking met Groot Brittannië.8

Banks’ reisjournaal vormt een uitzondering op deze traditie. Hoewel het type reis overeenkomt met de andere Britse reizigers, Banks bezoekt immers vergelijkbare personen en locaties, verschilt de toon in het reisjournaal sterk. Het karakter van Banks komt in zijn reisjournaal juist duidelijk naar voren en ook zijn mening over de Nederlandse Republiek is een stuk prominenter aanwezig dan in andere reisjournalen.9

Joseph Banks (1743–1820)

Joseph Banks werd in 1743 geboren in Londen als oudste zoon van William en Sarah Banks. Op zijn negende begon Banks aan zijn opleiding op de Harrow School in Noord-Londen waarna hij vier jaar verder studeerde op het Eton College. Daarna studeerde hij nog drie jaar aan de Universiteit van Oxford. In 1761 stierf zijn vader, wat voor Joseph Banks betekende dat hij als erfgenaam bij zijn meerderjarigheid drie jaar later een groot fortuin tot zijn beschikking zou krijgen. De liefde voor botanie werd al vroeg bij Banks aangewakkerd. In 1764, een jaar nadat hij gestopt was met zijn opleiding in Oxford, huurde hij van zijn geld de botanist Israel Lyons in om hem in de privé-sfeer te onderwijzen over dit vakgebied.10

In 1766 vertrok Banks op 23-jarige leeftijd voor zijn eerste ontdekkingsreis naar Canada waar hij begon aan zijn verzameling mineralen, planten en stenen. Bij zijn terugkomst werd hij verkozen tot Fellow van de Royal Society. Banks tweede en meest bekende reis was naar de Stille Zuidzee, op het schip de Endeavour onder leiding van kapitein James Cook. Het doel van deze reis was om in Azië de Venusovergang van juni 1769 waar te nemen, destijds de enige betrouwbare manier om de afstand tussen de aarde en de zon (en daarmee de grootte van het zonnestelsel) te bepalen. Uiteindelijk bleek de reis echter niet zozeer van belang voor de sterrenkunde, maar vooral voor de kennis van de natuur en geografie van de Stille Zuidzee. Banks en zijn collega Daniël Solander hadden zoveel bijzondere ontdekkingen gedaan dat zij daarmee na terugkomst van de expeditie, alle aandacht naar zich toe trokken. Toen er echter plannen werden gemaakt voor een volgende reis naar de Stille Zuidzee, dacht Banks genoeg ervaring met ontdekkingsreizen te hebben om een aantal suggesties te doen aan de organisatoren van de Royal Navy. Deze suggesties zouden vooral veel voordelen voor Banks opleveren, zoals meer ruimte voor onderzoek en voor zijn bedienden en assistenten. De Royal Navy weigerde echter de eisen van Banks in te willigen.11 John Elliot, adelborst van het schip de Resolution waarmee de tocht zou worden gemaakt, schrijft in zijn memoires dat toen Banks erachter kwam dat er niet naar zijn suggesties was geluisterd, hij stampvoetend en vloekend van boord ging en zijn bedienden meenam. Dit tot opluchting van Elliot, die geen behoefte had aan de aanwezigheid van de arrogante Joseph Banks op zijn schip.12 Banks, gekrenkt in zijn trots, besloot niet langer mee te willen met de tweede reis van James Cook en organiseerde vervolgens in 1772 een eigen reis naar IJsland, samen met Solander vanwaar hij opnieuw veel specimina meenam.13 Zijn laatste reis betrof een kort bezoek aan de Nederlanden in 1773.

In 1778 werd Banks president van de Royal Society, een behoorlijke prestatie voor een jonge man van 35 jaar die zijn opleiding nooit had afgemaakt en nog geen enkele publicatie op zijn naam had staan. Niet alle leden van de Royal Society waren het daarom eens met de beslissing om Banks als president te kiezen.14 Een paar leden schreven zelfs een pamflet in de hoop dat er spoedig een andere voorzitter gekozen zou worden. Hierin schreven zij:

The president is incurably sick with the lust of domination […] He imagines himself born to rule (Good God! how little do men know themselves!) and cannot perceive that he has neither the intellectual nor the moral qualities of a ruler.15

Ondanks dat Banks het niet goed met iedereen kon vinden, stond hij over het algemeen bekend als een sociale man met veel kennissen en vrienden. Hij was lid van verenigingen en hij hield regelmatig bijeenkomsten bij hem thuis waar veel mensen op af kwamen.16

In 1779 trouwde Banks, na jaren als uitbundige vrijgezel geleefd te hebben, met de zestien jaar jongere Dorothea Hugessen. Samen met Banks’ zuster Sarah, woonden ze afwisselend in Londen en Lincolnshire. Het huwelijk van Banks en zijn vrouw bleef kinderloos.17 Na zijn dood, in 1820, liet Banks een enorm archief achter met brieven, dagboeken, verzamelingen en prenten. In de jaren daarna versplintert dit archief en komen afzonderlijke documenten overal in de wereld terecht. In 1905 wordt het Sir Joseph Banks Memorial Fund opgericht met het streven om zoveel mogelijk documenten van Joseph Banks te verzamelen in de State Library in Sydney, Australië. Inmiddels zijn deze documenten gedigitaliseerd en openbaar beschikbaar gesteld.18

Journal of a tour in Holland – Den Haag

Op 12 februari 1773 vertrekt Joseph Banks vanuit Londen voor een kort bezoek aan Holland en Utrecht. Hij wordt tijdens deze reis vergezeld door John Albert Bentinck (1737–1775) en zijn zoon William Bentinck (1764–1813), beiden officieren in de Royal Navy. Ook de politicus en antiekverzamelaar Charles Francis Greville (1749–1809) bevindt zich in dit gezelschap. Drie dagen later komt het gezelschap aan in Hellevoetsluis vanwaar zij direct doorreizen naar Den Haag en worden ontvangen door Graaf Willem Bentinck (1704–1774), heer van Rhoon en Pendrecht, een van de belangrijkste adviseurs van stadhouders Willem IV en V, maar in dit verband vooral de vader en grootvader van de Engelse heren Bentinck.19

Joseph Banks verblijft een week in Den Haag en bezoekt daar diverse kabinetten en collecties, waaronder het kabinet van stadhouder Willem V (1748–1806), Pierre Lyonet (1706–1789)20 en Friedrich Christian Meuschen (1719–1811).21 In zijn reisjournaal geeft Banks een lange opsomming van alle bijzondere dingen die hij in deze kabinetten aantreft.22 Niet altijd is hij het eens met de taxonomische indeling van de specimina. In het kabinet van Willem V discussieert Banks met Arnout Vosmaer (1720–1799), de directeur van het kabinet, over een getoonde lemeer tardigradus. Vosmaer is van mening dat dit dier, een type lori, familie is van de luiaard, terwijl Banks stelt dat het een nieuw dier betreft.

Hoewel in veel contemporaine reisjournalen beschrijvingen van het karakter van ontmoette personen uitblijft, vormt Banks journaal hierop een uitzondering. Banks schetst hiermee een beeld van de bezochte geleerden, die in andere reisjournalen vaak statisch en onpersoonlijk overkomen. Zo schrijft Banks over Lyonet:

Lyonet himself is – by the account I have heard of him – one of the most extraordinary men living. He is now 70 years old and values himself much upon being a real old bachelor. In common life he is far from being sensible and in common conversation almost a fool.23

Er is een aantal dingen waaraan Joseph Banks zich stoort in Den Haag. Met name de eerste dagen klaagt hij over het weer dat naar zijn zin veel te mistig is; ook moppert hij over hoofdpijn die telkens opkomt wanneer hij in te koude ruimtes is geweest. Het hotel ‘De Oude Doelen’, waar hij op dat moment verblijft, kan hem ook niet bekoren. Wanneer hij hier een concert bezoekt heeft hij kritiek op de ruimte, de temperatuur, het publiek en het concert zelf:

At 6 we went to a concert which was given at the New Doele [Nieuwe Doelen] in a miserable room much resembling a barn [...] our room tho, lighted by a fire at one end and a stove at the other, was intolerably cold. About 100 midlingly dress[e]d people, which we were told was not a thin assembly, were there. The musick [was] intolerably indifferent and stunningly loud. Their only singer was an intolerably bad Italian buf who sung many song very ill.24

‘So much for Dutch taste’, concludeert Banks. Over de architectuur is hij positiever te spreken en ook het eten valt redelijk in de smaak. De Hollanders eten veel vis, die zelfs levend op de markt wordt verkocht om de versheid te kunnen garanderen. Ze gebruiken echter amper kruiden om hun gerechten op smaak te brengen. De geserveerde wijn vindt Banks matig, maar zeker niet slecht.

Volgens de studie van Van Strien naar de lotgevallen van Britse reizigers in de Nederlanden, voelden velen van hen zich qua manieren hoger ontwikkeld dan de Nederlanders, die in hun ogen vaak ‘boers’ overkwamen.25 Banks vormt daarop geen uitzondering. Ook over hooggeplaatste personen geeft Banks zijn ongezouten mening. Zo bezoekt Banks op 18 februari het hof van stadhouder Willem V (1748–1806), waar hij wordt ontvangen door de prins, die hem in goed Engels een paar vragen stelt. Banks is echter weinig enthousiast over diens paleis:

[it was] not very magnificent […] the apartments of the palace were by no means so large or so han[d]somely furnish[e]d as those of a noblemen’s house in England.26

Na het gesprek met de stadhouder ontmoeten ze zijn echtgenote, prinses Wilhelmina van Pruisen (1751–1820), over wie Banks snerend opmerkt:

The princess who receiv[e]d us also [was] attended by only one ill dress[e]d woman. She did not ask us to set down or any one question, but whether or not we came from England.27

Drie dagen later bezoekt het gezelschap het buitenverblijf van Willem V, ‘Huis ten Bosch’. Banks bewondert de salon die erg mooi beschilderd is, maar beklaagt zich over de schilderijen: ‘disgusting to an English eye’.28

Leiden

Op 22 februari reist het gezelschap door naar Leiden, via Leidschendam, waar Banks even de tijd neemt om een sluisje te tekenen: een van de schaarse schetsjes in zijn journaal (fig. 1).29 In Leiden bezoekt Banks onder meer het universitaire naturaliënkabinet, samen met de beheerder ervan, Jean-Nicolas-Sébastien Allamand (1713–1787). Deze hoogleraar wijsbegeerte en wiskunde had hij al eerder in Den Haag ontmoet. Banks lijkt het met hem goed te kunnen vinden. In totaal zien ze elkaar vier keer. In Den Haag heeft Allamand Banks ook begeleid tijdens een bezoek aan het kabinet van Willem V, dit ondanks het gegeven dat Allamand en Vosmaer niet met elkaar op goede voet stonden.30

Haarlem

Na één nacht in Leiden reist Banks door naar Haarlem. Daar wordt hij ontvangen door de uitgever Johannes Enschedé (1708–1780), die hem een aantal schilderijen toont.31 De volgende dag bezoekt Banks hem nogmaals. In zijn journaal typeert Banks hem bepaald niet vleiend:

Fig. 1: 

Op 22 februari reist het gezelschap via Leidschendam naar Leiden. Banks maakt deze tekening van een sluis bij Leidschendam.

Mr. Enschede’s manner I cannot help describing, as from it an idea may be get of the character of a rich Dutch tradesman. I came into his shop to buy a book and did not see in it 50 pounds worth of wares. I ask[e]d for a quire of Paper, he send me with his own hand mounting upon a chair to reach it from a high awkward shelf from this I had my idea of him scarcely equal to that of a common stationer in England for few have shops so ill furnish[e]d.32

Banks benadrukt in deze typering wederom dat de Engelsen beter gemanierd zijn dan de Nederlanders. Niet alleen Enschedé wordt bekritiseerd om zijn manieren, Banks zegt zelfs expliciet dat zijn gedrag representatief is voor andere Nederlandse kooplieden. In de middag bezoeken ze de Grote of St. Bavokerk waar destijds het grootste orgel van de wereld stond. Banks is erg onder de indruk. In zijn reisjournaal schrijft Banks een kleine anekdote over het bezoek van Händel aan deze kerk:

It is said that Handel came to see this instrument and, setting down to it, play[e]d so remarkably that the organist cried out ‘Sir there is a Mr. Handel in the world, who is said to be the best player in it, you sir must be either him or the devil’.33

Het lijkt vrij onwaarschijnlijk dat deze gebeurtenis werkelijk heeft plaatsgevonden. Het verhaal gaat immers dat Domenico Scarlatti in 1707 iets vergelijkbaars uitriep tijdens een gemaskerd bal.34 Mogelijk heeft Banks deze anekdote overgenomen uit een reishandboek of profileerde de St Bavokerk zichzelf met dit verhaal.

Amsterdam

Wanneer het gezelschap doorreist naar Amsterdam, beschrijft Banks uitgebreid – geheel in de traditie van reisjournalen over Nederland – hoe het Nederlandse trekschuitvervoer werkt en wat de kosten per reis zijn. Uit de briefwisseling die Banks tijdens zijn reis voerde met zijn zus Sarah, blijkt dat het comfort van de trekschuit ervoor heeft gezorgd dat Banks überhaupt een reisjournaal heeft bijgehouden. Uit zijn eerste brief aan zijn zus blijkt namelijk dat Sarah daarop bij haar broer heeft aangedrongen. Aanvankelijk denkt Banks hier geen tijd voor te hebben. Zo schrijft hij op 15 februari: ‘Tomorrow will probably produce new events and as I shall not have time to keep a journal I’ll [write] with a few days [to] bring you [a] letter in lieu thereof’.35 Op 24 februari komt hij hierop terug:

After a week stay at the Hague, a most beautiful town, I am just arriv[e]d here, convey[e]d by a Track Skoet [trekschuit], a most easy cheap and pleasant conveyance[e] which has determin[e]d me to follow your advice and keep a journal for as in that we have a cabbin, a table I can employ all the time we are traveling and saving of time which really ought to be esteem[e]d as a great benefit and must be so by there who can employ themselves.36

Eenmaal in Amsterdam aangekomen, wordt het stadhuis bezocht, het huidige paleis op de Dam.37 Banks vindt het gebouw prachtig. Hij staat lang stil bij de marmeren vloer van de Burgerzaal:

On the pavement of this have been formerly two hemispheres of the earth and a polar projection of the northern constellations laid down in brass. The latter of which still remain. This easily accounts for a saying in voyages where a map of New Zeland is said to be laid down upon the floor of the stadthouse at Amsterdam in memory of Tasmans discovery and as a memorial also to the republick that should they by any change in the political constitution of Europe be driven out of Holland, they had in the southern world a new countrey to which they might migrate.38

Banks gaat er van uit dat veel mensen dachten dat de Hollanders meenden recht te hebben op de gebieden die zij tijdens hun reizen hadden ‘ontdekt’. Banks is het echter niet eens met deze opvatting:

Now the stadthouse being built not long after Tasmans return, it was very natural that his discoveries should be entered upon the map laid down on its pavement without either of the aforesaid reasons or any other than that of making the map as perfect as possible.39

Wanneer hij s ’avonds dineert bij een zekere heer Cross, een verzamelaar van munten en penningen,40 raakt hij in gesprek met Frederik Willem Boers (1743–1815), advocaat van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). Boers stelt hem veel vragen over zijn reis met de Endeavour en de Nederlandse nederzettingen in Indië, welke Banks geduldig en met precisie beantwoordt. Banks vindt Boers echter maar onhandig en onbeholpen: ‘As he [Boers] had no method of keeping up the conversation but by answering me, I got a good deal of knowledge from him, for which in reality I had none to give in return’.41

Op 28 februari gaat Banks samen met Jacob Boreel (1711–1778), Pieter Hendrik Reijnst (1723–1791) en Jan Deutz (1743–1784)42 naar Zaandam. Banks’ verslag van de dag geeft een uitgebreide beschrijving van de plaatselijke gebruiken en tradities. Wanneer ze met de boot de rivier de Zaan binnenvaren, merkt Banks op dat er overal langs het water molens en huizen staan. De schoonheid van de straten, iets waar veel reizigers zich over verbazen in Nederland, wordt uitgebreid toegelicht:

The people who inhabit them are in a peculiar manner slaves to neatness, their painted on the outside very prettyly, their streets excellently pav[e]d and wash[e]d as clean as the floor of a room […] their houses, I am inform[e]d, are as slavishly clean as their streets but to get admission into one of them was absolutely impossible.43

De vergelijking met slaven gebruikt Banks tweemaal wanneer hij de netheid van de Zaandammers bespreekt. Hiermee lijkt hij te impliceren dat deze schoonheid alleen te bereiken is wanneer men daar geobsedeerd mee is. Zijn bewondering wordt op deze manier flink afgezwakt. Naast de netheid van de huizen, merkt Banks op dat elk huis twee deuren heeft: een voor alledaags gebruik, maar een ander die alleen gebruikt wordt voor huwelijken, begrafenissen en geboortes. Omdat het een zondag is, bezoeken ze twee kerken. Banks is ook hier onder de indruk van de netheid. De vrouwen droegen hoedjes van fluweel tot op hun borst, sobere jurken en hun haar strak naar achteren (fig. 2).

Wanneer het gezelschap weer terugkeert naar Amsterdam, komen ze langs het galgenveld bij Volewijck. Hier werden al sinds het jaar 1360 alle binnen Amsterdam geëxecuteerde personen tentoongesteld om de bevolking en passanten te waarschuwen voor de gevolgen van het plegen van misdaden.44

In our passage to and from Sardam we passed a point of land where those criminals who suffer death are expos[e]d to publick view. Those who had suffer[e]d by the wheel were setting upright upon their wheels others hung […] Upon the whole, the quantity seem[e]d very small for the offenders in so large a society.45

Rotterdam

Na van 3 tot 5 maart in Utrecht te zijn geweest,46 reist Banks door naar Rotterdam.47 Daar bezoekt hij met een klein gezelschap ‘De Boompjes’, een wandelpromenade langs de Maas. Banks merkt dat de Nederlanders erg trots zijn op dit stukje natuur. Iemand probeert zelfs te vissen naar een complimentje: ‘You sir, have seen many countries and many situation[s] […] but tell me plainly, did you ever see 10 sweet and one as the one?’ Hierop verliest Banks zijn geduld: ‘Twas too cross I loos[e]d my hold as an old trout’48. Wanneer de man erg gekwetst blijkt, heeft Banks spijt van zijn reactie.

Ondanks dat Banks op 24 februari 1773 nog enthousiast schrijft over de trekschuit en al haar voordelen, volgt er op 14 maart een lange tirade over een reis van een uurtje van Delft naar Rotterdam. Omdat de desbetreffende trekschuit geen dak had, waren Banks en zijn reisgenoot Greville verplicht om bij het gewone volk te zitten, waar een aantal heren een pijp aan het roken was. Volgens Banks was er meer rook op de boot dan toen het huis van een van zijn kennissen afbrandde. Ze waren ‘almost like smoked sausages’ toen ze in Rotterdam arriveerden. Een dag later beginnen ze aan de terugreis naar Londen. Vanaf Rotterdam varen ze naar Hellevoetsluijs. Tijdens het vertrek merkt Banks op dat ze door iedereen worden aangestaard: ‘as if they had never seen a flambeau before’.

Banks in Batavia

Voor Joseph Banks was zijn reis naar Holland niet de eerste keer dat hij in contact kwam met Nederlanders. Tijdens de drie jaar durende reis op de Endeavour naar de Stille Zuidzee bezocht het reisgezelschap ook de Nederlandse nederzetting Batavia (tegenwoordig Jakarta).49 Batavia had in de achttiende eeuw de bijnaam ‘Kerkhof der Europeanen’. Door de verarming van de grond, mede veroorzaakt door de hoge suikerproductie, en de malariamuggen die afkwamen op de zoutwaterbronnen, vonden veel Europeanen relatief snel de dood in Batavia.50

Fig. 2: 

Zaanse streekdracht rond 1800. Lithografie door François Buffa, & Fils.

Banks’ reisjournaal The Endeavour Journal verschilt sterk met het reisjournaal over Nederland. Uit de correspondentie met Sarah Banks weten we dat Banks alleen in zijn Nederlandse journaal schreef wanneer hij in een trekschuit zat. Banks’ beschrijvingen in dit reisdagboek variëren in grootte, van ongeveer een halve tot vier bladzijdes per dag. Bovendien was dit Nederlandse journaal niet bestemd voor publicatie. Dat was anders bij zijn reis naar de Stille Zuidzee. Tijdens de drie jaar op de Endeavour had Banks bovendien veel meer tijd en behoefte om te schrijven. De lange reizen over de Stille Zuidzee, die soms wel twee en een halve maand duurden, werden door Banks besteed met het bestuderen van de gevonden specimina en het schrijven in zijn journaal. Zelfs op de dagen waarop er haast niets gebeurde, maakte Banks vaak een kleine aantekening. Naast zijn dagelijkse beschrijvingen bestaat het Endeavour Journaal ook uit langere verslagen over specifieke gebieden. Hierin beschrijft Banks alle informatie die hij over het gebied te weten is gekomen zoals haar gebruiken, levensovertuiging, wetten, dieet, taal, kleding, fysieke kenmerken, architectuur, etc.

In zijn dagelijkse notities beschrijft Banks Batavia niet uitvoerig. Zo vreemd is dat ook niet aangezien hij het grootste deel van de tijd ernstig ziek is. Op 9 oktober 1770, wanneer het gezelschap aankomt in Batavia, merkt Banks op dat de inwoners er uit zien als geesten. Op 20 oktober worden ze gewaarschuwd voor de ziektes die op Batavia heersen, maar niemand neemt die waarschuwing serieus.

Before the end of this month however we were made sensible of our Mistake. Poor Tupias broken constitution felt it first and he grew worse and worse every day. Then Tayeto his boy was attack[e]d by a cold and i[n]flammation on his lungs; then my Servants Peter and James and myself had Intermitting fevers and Dr Solander a constant nervous one; in short every one on shore and Many on board were ill, cheifly of intermittents, Occasion[e]d no doubt by the lowness of the countrey and the numberless dirty Canals which intersect the town in all directions.51

Op 4 november wordt er besloten om het drukke Batavia te verlaten en aan te sterken op het nabijgelegen eiland Onrust. Hier sterven veel van de zieke bemanningsleden, waaronder de Indiaanse gidsen Tayeto en Tupia aan wie Banks erg gehecht was. Op 12 november vreest Banks voor het leven van Solander en hij waakt heel de nacht bij hem. Pas op 25 december is iedereen genoeg aangesterkt om te vertrekken:

There was not I beleive a man in the ship but gave his utmost aid to getting up the Anchor, so compleatly tir[e]d was every one of the unwholesome air of this place. We had buried here 8 people, in general however the Crew was in rather better health than they had been a fortnight before.52

In een van de bijlagen van het reisjournaal, getiteld ‘Some Account of Batavia’, beschrijft Banks zijn tijd in Batavia uitgebreider. Hij begint met een beschrijving van de natuur en de gebouwen. Telkens wijst Banks er op dat deze gebouwen zeer slecht verdedigbaar zijn wanneer Batavia zou worden aangevallen. Wanneer Banks de planten en dieren op Batavia bespreekt, merkt hij op dat de Nederlanders niet goed zijn in het beoordelen van de kwaliteit van voedsel:

Notwithstanding the excellence of this Pork, the Duch are so prejudic’d in favour of every thing which comes from Fatherland that they will not at all eat it but use intirely the Dutch Breed, which are sold as much dearer than the Chinese here as the Chinese are dearer than them in Europe. […] Fish are in immense plenty, many sorts of them very excellent, and inconceiveably cheap, But the Dutch, true to the dictates of Luxury, buy none but these which are scarce.53

In deze passage komen ook andere vooroordelen naar voren. De Nederlanders zijn – aldus Banks – onterecht bevooroordeeld over hun eigen producten en herleiden de kwaliteit van voedsel aan de prijs. Verderop in zijn verslag beschrijft Banks de handelstechnieken van de Nederlanders, die volgens hem in vergelijking met de eerlijke Engelse handel, gebaseerd zijn op bedrog:

To give a character of them in their dealings, I need only say that the Jewel known to English merchants by the name of fair dealing is totaly unknown here--they have joind all the art of trade that a Dutchman is famous for to the deceit of an Indian. Cheating by false weights and measures, false samples, etc., etc. are lookd upon only as arts of trade.54

Zelfs wanneer Banks het goede waternetwerk in Batavia beschrijft, volgt er het verwijt dat de Nederlanders alleen uit zijn op economisch gewin:

This situation seems to have been pitchd upon by the Duch (always true to their commercial interests) intirely for the convenience of water carriage, which indeed few if any towns in Europe enjoy in a higher degree than this place.55

Banks’ bezoek aan de Republiek: vergelijking met andere reisjournalen

Aan het einde van de achttiende eeuw was de Republiek nog steeds een populaire reisbestemming voor nieuwsgierige avonturiers en wetenschappers uit Europa. De Republiek was niet langer zo welvarend als ten tijden van de Gouden Eeuw, maar bijzondere bezienswaardigheden en kabinetten vol kennis konden nog steeds bewonderd worden. Er zijn, naast het journaal van Banks, nog een aantal andere reisjournalen overgeleverd uit het einde van de achttiende eeuw. Wanneer in deze journalen de toon en reisroute wordt vergeleken met het journaal van Banks, valt opnieuw op dat Banks’ werk een uitzondering vormt op de boven beschreven traditie van de reisjournalen.56

Hoewel Banks en de andere reizigers over het algemeen een zelfde tocht door de Republiek lijken gemaakt te hebben (ze bezochten allen de steden Den Haag, Amsterdam, Leiden, Haarlem, Delft en Utrecht), bezoekt Banks in deze steden ook andere personen en gaat hij minder langs bij toeristische attracties. Zo bezoekt hij niet de huizen van sociale orde, zoals het Rasp- en Spinhuis in Amsterdam, of de sterrenwachten van Leiden en Utrecht.57 Daarnaast valt het op dat Banks vooral personen opzoekt met wie hij zijn passie voor botanie en zoölogie kan delen. Hij maakt maar relatief weinig kennis met de talrijke kooplieden, boekhandelaren en kunstverzamelaars die de Republiek toen rijk was.

Ook de manier waarop Banks zijn reisjournaal heeft opgeschreven, verschilt sterk met andere journalen. Hoewel alle andere bekeken journalen uiteenlopende lengtes en schrijfstijlen hebben, beschrijven deze auteurs wel gedetailleerd wat zij in de Republiek onder ogen krijgen. De meeste verslagen laten zich haast lezen als een moderne reisgids, waarin niet alleen wordt beschreven wat de reiziger zag, maar waarin ook veel extra informatie wordt gegeven over bouwjaren van gebouwen, de huizen van de burgers, de luchtkwaliteit van de steden, de natuurgebieden waardoor ze heenreizen en andere descriptieve details. Banks beschrijft daarentegen alleen nauwkeurig wat hij aantreft in de kabinetten met naturalia die hij bezoekt.58 De keren dat Banks iets positiefs zegt over de Nederlandse Republiek zijn beduidend minder vergeleken met de andere reisjournalen. Andere reizigers schromen niet om hun lezers te overtuigen van de schoonheid van het land. Zo schrijft Heinrich Sander over Den Haag: ‘Eins der grösten, der schönsten, der angenehmsten Dörfer in der ganzen Welt’.59 En over de mensen die hij daar ontmoet: ‘Die Höflichkeit des Holländers ist wahre, vernünftige Höflichkeit, ohne viele Worte’.60 Het is echter niet zo dat andere reizigers zich nooit negatief uitlaten in hun reisjournaal. Johann Friedrich Karl Grimm schrijft bijvoorbeeld over Amsterdam:

Ich bin nur anderthalben Tag hier gewefen; allein es gefällt mir fo wenig in diefer übelriechenden weitläuftigen Stadt, dass mein Aufenthalt wohl nicht noch einmal fo lange dauern wird.61

Ook François-César Le Tellier, marquis de Courtanvaux, is net als Banks niet onder de indruk van het Huis ten Bosch: ‘L’architecture n’est pas magnifique, mais les dedans en font charmans’.62 In tegenstelling tot Banks laten deze reizigers echter nooit negatief uit over de personen die zij ontmoeten. In hun reisjournalen wordt hooguit iemands beroep, positie en vermogen genoemd, maar er worden verder geen uitspraken gedaan over de karakters van de gastheren.

Conclusie

Op 2 april 1773 stuurt Joseph Banks een brief aan zijn vriend Thomas Falconer. Banks is op dit moment net terug uit Nederland en geeft Falconer een korte beschrijving van zijn bezoek:

You should have receivd this Letter sooner had not my absence in Holland, through which I have made a short tour, prevented me. I wish I could have send you anything from that countrey worth observation. Holland is a great Hydraulick machine, which must continualy work in order to discharge its water. Dutchman, Lazier than any other race of mankind, have from that very principle invented more methods of Easing themselves from the curse of Labour than any other nation. Hence it proceeds that their Engines, Mills and are better and more numerous than those of any other nation.63

De bovenstaande briefpassage vat de mening van Joseph Banks over Nederland goed samen. Hoewel Banks opmerkt dat Nederland uitzonderlijk goede motoren en molens heeft, presenteert hij deze opmerking bijzonder negatief. De Nederlanders zijn te lui om zelf te werken en laten daarom machines het werk overnemen. Deze negatieve manier van beschrijven, is ook karakteristiek voor Banks’ reisjournaal uit 1773. Uit de vele genoemde voorbeelden is te herleiden dat Banks niet erg onder de indruk was van Nederland. Hij klaagt veel en bekritiseert de Nederlanders op hun manieren en cultuur.

Er zijn meerdere verklaringen te bedenken voor zijn negatieve houding ten opzichte van Nederland. Uit de studie van Kees van Strien naar reisjournalen van Britten over Nederland is duidelijk geworden dat het gebruikelijk en wenselijk was dat de schrijvers van journalen niet de indruk wekte dat het bezochte land beter was dan het vaderland. Men diende elke positieve opmerking enigszins te relativeren. Banks’ reisjournaal sluit in dit opzicht aan bij zijn voorgangers. Tussen zijn kritiek is regelmatig ook bewondering te lezen. In Banks’ journaal krijgt het negatieve echter meer aandacht dan het positieve.

Een ander verschil met de door Van Strien onderzochte reisjournalen is dat Banks veel meer dan anderen zijn persoonlijkheid laat doorschemeren in zijn reisjournaal. In de biografieën die over Banks zijn geschreven, wordt duidelijk dat Banks’ karakter hem soms in de weg zat. Hij kon opvliegend en arrogant zijn, maar had ook veel vrienden en kennissen die erg op hem gesteld waren. Deze beide aspecten zijn terug te zien in het reisjournaal. Hoewel Banks erg kritisch is in zijn reisjournaal, is ook duidelijk dat hij haast overal vriendelijk wordt ontvangen. Vooral met de Leidse professor Allamand lijkt Banks het goed te kunnen vinden, maar hierbij moeten wel worden opgemerkt dat Allamand in feite geen Nederlander, maar een Zwitser was. Waarschijnlijk deed Banks tijdens zijn reis zich voor als een beleefde man en gebruikte hij zijn journaal om van zich af te schrijven. Zijn reisjournaal was immers niet voor publicatie bestemd: het was nooit de bedoeling dat de Nederlanders die hij had ontmoet zijn verslag zouden lezen.

Wat opvalt in Banks’ reisjournaal is dat hij met name kritiek heeft op de manieren van de Nederlanders en hun notie van luxe en schoonheid. Op wetenschappelijke locaties, zoals de universiteiten en kabinetten heeft hij weinig kritiek. Dit geldt ook voor de heersende wetenschappelijke praktijken. Van Strien, in zijn introductie bij de transcriptie van Banks’ reisjournaal (zie noot 3), merkt op dat Banks na thuiskomst weinig tot niets heeft gedaan om zijn journaal onder de aandacht te brengen of af te maken.64 Lege plekken zijn niet ingevuld en er zijn geen passages herschreven of toegevoegd. Sarah Banks heeft het journaal weliswaar overgeschreven en zelf twee voetnoten toegevoegd, maar dat was het dan ook. Hieruit blijkt dat Joseph Banks weinig behoefte had dat het journaal door anderen gelezen zou worden. Als Banks tijdens zijn reis deze intentie ook al niet had, dan kan dat goed verklaren waarom hij soms een ongepaste toon aanslaat.

Drie jaar voor zijn bezoek aan Nederland, bezocht Banks de Nederlandse nederzetting Batavia tijdens zijn reis met de Endeavour. In Batavia had Banks een verschrikkelijke tijd. Acht bemanningsleden vonden er de dood en hijzelf was lange tijd ziek. Het is denkbaar dat deze negatieve ervaring in Batavia invloed heeft gehad op Banks mening over Nederland. Echter, uit het Endeavour Journal is te herleiden dat Banks de Nederlanders vooral zag als een grote concurrent in de zeevaart en aangaande imperiale nederzettingen. Dit rivaliteitsgevoel zal mogelijk hebben meegespeeld in zijn neiging om de Nederlanders tijdens zijn bezoek negatief af te schilderen.

Hoewel er geen eenduidig antwoord te vinden is op de vraag hoe het kan dat Banks zoveel te klagen had in Nederland, lijkt zijn reisjournaal te passen in de traditie van Britse reisjournalen, zeker met inachtname van Banks persoonlijkheid en zijn ervaringen in Batavia. Een grootschaliger onderzoek naar andere persoonlijke documenten kan mogelijk meer inzicht geven in Banks’ persoonlijkheid en zijn mening over andere Westerse landen. Was het daadwerkelijk alleen Nederland waar Banks zo negatief over was?