Inleiding
Hoewel het anatomisch hoofdwerk van Andreas Vesalius (1514–1564) De humani corporis fabrica libri septem [Over de bouw van het menselijk lichaam in zeven boeken], kortweg Fabrica, reeds verscheen in 1543, duurde het eeuwen voordat een eerste vertaling uit het Latijn verscheen.1 Een Russische vertaling, die halverwege de twintigste eeuw tot stand kwam, was de allereerste volkstalige uitgave ooit. Dit is opmerkelijk, daar het gaat om een werk dat beschouwd wordt als het fundament voor de menselijke anatomische kennis, en dat wel gezien wordt als de start van onze moderne geneeskunde.2 Het boek ontketende een ware revolutie in het denken, gelijktijdig met de eveneens in 1543 uitgegeven publicatie van de Poolse priester Nicolaus Copernicus, dankzij zijn postuum uitgegeven De revolutionibus orbium coelestium [Over de omwentelingen van de hemellichamen] waarin het geocentrisme in vraag gesteld werd.3 Voor veel historici en medici symboliseren deze werken dan ook de start van de wetenschappelijke Renaissance.
Een verklaring voor het uitblijven van een vertaling van de Fabrica, Vesalius’ hoofdwerk, in een landstaal moet niet alleen gezocht worden in de omvang van het werk, maar ongetwijfeld ook in de complexe tekst en het moeilijke Latijn. Dit maakt een dergelijk vertaalproject niet alleen lastig, maar ook tijdverslindend. Bovendien is het boek door zijn omvang en gewicht erg moeilijk hanteerbaar. Het behoeft daarom geen verbazing dat de eerste vertaalinitiatieven Vesalius’ Epitome betroffen, een korte samenvatting van de Fabrica, uitgegeven in groot folio met slechts drieëntwintig bedrukte pagina’s, titelpagina en platen inbegrepen. Daar de allereerste ontsluiting van Vesalius’ Fabrica in een moderne taal tussen 1950 en 1954 in Rusland verscheen, en niet in het Westen, is het interessant om na te gaan welke geschiedenis hieraan vooraf ging.
De Russische vertaling van het Epitome door Epifani Slavinetski, 1657–1658
Tijdens het Vesalius-herdenkingsjaar van 1964 verscheen in de Russische medisch-historische literatuur een opmerkelijk artikel van de hand van N.A. Bogoiavlenski. Het behandelde de geschiedenis van de vertaling van een werk van Andreas Vesalius in het Russisch. De schrijver stelde onomwonden dat die vertaling de aanzet vormde voor de ontwikkeling van de moderne geneeskunde in Rusland.4
Halfweg de zeventiende eeuw stonden de chirurgen in het land hoog aangeschreven, maar er waren er slechts weinig. Pas rond 1650 werd geprobeerd daar verandering in te brengen. Maar de nood aan degelijke handboeken was voelbaar. Rond die tijd vatte de patriarch Nikon (geboren Nikita Minin, 1605–1681) het plan op om in Moskou de liturgische kerkboeken te herzien en hij trok daarvoor een groep Oekraïense geleerden aan uit Kiev. Eén van hen was Epifani Slavinetski (±1609–1675), een eminent taalkundige. Slavinetski had gestudeerd in Krakau, het toenmalige centrum voor de studie van het Latijn. Hij werd een onovertroffen latinist, maar had ook veel belangstelling voor het Grieks. Hij was ook een groot bewonderaar van het werk van Nicolaus Copernicus.5
Naast zijn werk aan de kerkboeken, nam Slavinetski ook de taak op zich om Vesalius’ anatomisch werk uit het Latijn te vertalen, een bewerking die evenwel nooit in druk werd uitgegeven. Het vertaalwerk zou gestart zijn op 27 juni 1657 en kwam gereed in februari 1658. Slavinetski kreeg er tien roebel voor, in die tijd een aanzienlijk bedrag. De medisch-historicus N.A. Oborin meent dat dankzij deze vertaling de Russen voor het eerst kennis maakten met de term ‘anatomie’ en dat deze vertaling noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de medische kennis in zijn land. Echter, doordat de vertaling niet is gedrukt zal de invloed ervan toch beperkt zijn gebleven. Slavinetski zelf was trouwens bijzonder geïnteresseerd in geneeskunde, te oordelen naar zijn eigen uitgebreide bibliotheek met ‘oude Hippocratische boeken’.6
Lange tijd was men in het ongewisse welk werk van Vesalius nu precies in het Russisch was vertaald. De humanist Michael Vasilyevitch Lomonosov (1711–1765), zelf een beroemd latinist, had zich reeds vruchteloos met de kwestie bezig gehouden en ook voor Bogoiavlenski was de zaak aanvankelijk onopgehelderd. De reden hiervoor was dat zowel de onuitgegeven vertaling, als het werk van Vesalius dat Slavinetski voor die vertaling had gebruikt, spoorloos waren verdwenen, zodat niet duidelijk was wat hij vertaald had: de Fabrica, Vesalius’ hoofdwerk, een selectie daaruit, of een ander anatomisch werk. De enige aanwijzing voor een vertaling door Slavinetski berustte op een uitspraak van zijn leerling Eufim Tchoudovski (waarover hierna meer).
Bogoiavlenski, die schrijft dat die vertaling ‘erg goed bekend was, evenzeer als het feit dat het originele manuscript van Epifani Slavinetski spoorloos verloren ging’, was er van overtuigd dat het niet om de Fabrica zelf ging, maar om het kortere Epitome.7 Deze samenvatting was bedoeld voor studenten die zich het dure hoofdwerk niet konden permitteren. Ook het Epitome was voorzien van verschillende prachtige anatomische platen toegeschreven aan Johan Stefan van Calcar en van een uitgebreide index met verklaringen bij die platen.8 Deze studentenuitgave werd in de loop van de jaren zo gretig bestudeerd dat de meeste exemplaren letterlijk ‘opgebruikt’ zijn en stilaan uit circulatie zijn verdwenen. Momenteel is een origineel exemplaar van het Epitome nagenoeg onvindbaar. Bogoiavlenski bestempelde de uitgave dan ook terecht als een ‘bibliografisch curiosum’. Het werk was in Vesalius’ tijd evenwel zo succesvol dat het door verschillende uitgevers opnieuw werd uitgebracht. Velen die zich toen (of nu) de gelukkige bezitter van een Epitome noem(d)en, hadden (of hebben) eigenlijk een latere heruitgave in handen van Wechel, Wouters, Valverde, Paaw, Fontanus, Bauman, Grévin of anderen. Op hun beurt zijn ook deze heruitgaven moeilijk vindbaar. Het opstellen van een volledig overzicht van alle heruitgaven van het Epitome is daarom geen sinecure.9
Eufim Tchoudovski (†1705), de favoriete leerling van Slavinetski, vatte op het einde van de zeventiende eeuw het plan op om een overzicht te maken van het werk van zijn leermeester. Maar hoewel hij een goede beschrijving gaf van het door Slavinetski gebruikte Vesaliaanse werk, bleef dit toch gedurende eeuwen onvindbaar omdat hij dit abusievelijk op 1641 had gedateerd. Dankzij het voorbereidend speurwerk van Eufim Tchoudovski kwam Bogoiavlenski uiteindelijk tot de conclusie dat hetgeen Slavinetski in het Russisch vertaald had inderdaad een Epitome-versie moet geweest zijn. Diens bron bleek een editie te zijn, verzorgd door de Amsterdamse arts Nicolaus Fontanus, uitgegeven bij Johannes Janssonius te Amsterdam in 1642 (fig. 1). Deze Fontanus-editie is een rijk geïllustreerd werk van 136 pagina’s met de koperplaten uit de Vesalius-uitgave van Jacob Bauman (Neurenberg 1551) en met de tekst in twee kolommen. Het boek begint met een korte opdracht van Fontanus aan de Hollandse stadhouder, Frederik Hendrik, prins van Oranje, gedateerd 10 september 1642, dan een mededeling aan de lezer, gevolgd door een acht pagina’s tellend rijmgedicht Drama Cercopithecium (Drama de Apenkooi), een soort sarcastische poëzie. Dan volgt de eigenlijke tekst van het eerste hoofdstuk over de osteologie, beginnend met de woorden ‘Omnes humani corporis partes…’ (Alle delen van het menselijk lichaam…), waarmee ook het oorspronkelijk Epitome van Vesalius uit 1543 begint. Cushing kende slechts veertien exemplaren van deze Fontanus-uitgave, het zijne inbegrepen.10
In 1963 vond Vasili Nikolaievitch Ternovski (1888–1976) een exemplaar van deze Fontanus-editie in Leningrad. Het bleek zo goed als zeker te gaan om het exemplaar dat Epifani Slavinetski voor zijn vertaling had gebruikt en waarin ook het eigendomsteken van patriarch Nikon werd ontdekt.11 Verder onderzoek wees uit dat het boek ten behoeve van de vertaling in losse katernen was ontnaaid en daarna opnieuw was ingebonden. Daarbij was het rijmgedicht ‘De Apenkooi’ en het voorwoord naar het einde van het boek verplaatst, waardoor het meteen begon met de tekst van het hoofdstuk over de beenderen, waarop het verwarrende jaar ‘1641’ voorkomt.12 De inleidende opdracht aan de prins van Oranje, de mededeling aan de lezers en het gedicht waren door Slavinetski blijkbaar niet vertaald.
De Russische vertaling van de Fabrica door V.N. Ternovski, 1950–1954
Naar hij in zijn artikel schreef, kwam Bogoiavlenski in het begin van de jaren 1960 met Ternovski overeen om samen een nieuwe vertaling in het Russisch te realiseren van het door Ternovski teruggevonden exemplaar van Fontanus’ Epitome-editie. Hoewel zij dit plan niet samen zouden uitvoeren, kon hij daarvoor geen betere partner in gedachten hebben. Ternovski had immers al in de jaren 1950 de volledige Fabrica in het Russisch vertaald, een exploot dat niemand hem ooit had voorgedaan.13 Dit werk was in de periode 1950–1954 in twee delen uitgegeven in Moskou: deel I (1950) met de vertaling van boek I en II van de Fabrica (over de beenderen en de spieren), deel II (1954) met de vertaling van de resterende boeken III tot VII (de bloedvaten, de zenuwen en het centraal zenuwstelsel, de ingewanden, de voortplantingsorganen en de zintuigen). Op het einde van dit tweede deel is er een biografie van Vesalius toegevoegd.14 De titelpagina’s zijn mooi, met sobere letters in rood en zwart. Evenmin als bij de oorspronkelijke Fabrica staat er een jaartal op, waardoor de indruk wordt gewekt dat het om een vertaling zou gaan van de eerste editie van 1543. Alleen na het bestuderen van de inhoud wordt duidelijk dat het om een vertaling gaat van de tweede editie door Oporinus uit 1555 (fig. 2).
Als anatoom lag Ternovski aan de basis van de ontwikkeling van de wetenschappelijke school van de Medische Universiteit van Kazan, samen met de fysioloog A.N. Mislavski. In 1963 voerde hij daar samen met V.N. Murat de directie van de anatomische school.15 Hij was lid van de Academie voor Medische Wetenschappen van de USSR (Moskou) en tevens lid van de internationale academie voor de geschiedenis van de geneeskunde, gesticht in 1964, onder het voorzitterschap van Marcel Florkin (Luik). Hij stond bekend als bibliofiel, had zelf een ruime bibliotheek met medisch historische werken en was bevriend met diverse antiquaars in Moskou. De Russische antiquaar Lev Abramovitch Glazer, die hem persoonlijk gekend heeft, omschreef hem als een grote knappe verschijning, een vriendelijke man met een weelderige grijze haarbos.16
Ternovski werd later ook uitgenodigd op de plechtige herdenking van het vierde eeuwgetij van het overlijden van Andreas Vesalius, gehouden van 19 tot 24 oktober 1964 in Brussel. Over het belang van zijn werk zei hij toen: ‘Er zijn werken waar de Tijd de spons over veegt. Er zijn er andere waarvan hij het belang vergroot. De De Humani Corporis Fabrica behoort tot die laatste’.17 Hij vertelde daar ook de geschiedenis van zijn Fabrica-vertaling. Het was een beslissing geweest van de Academie voor Wetenschappen van de Sovjetunie en ze diende te verschijnen in de reeks ‘Bibliotheek van de klassiekers van de wetenschappen’, een reeks in het leven geroepen door S.I. Vavilov, waarin toen reeds een enorme hoeveelheid werken verschenen waren uit alle takken van de wetenschap, de wiskunde en de filosofie. De bedoeling was om het Russische volk de originele werken aan te bieden van geleerden uit alle tijden en uit alle taalgebieden. Ternovski, zelf anatoom, was samen met S.P. Chestakov, een filoloog, in 1930 met de vertaling begonnen. Tien jaar later, in 1940, stierf Chestakov en stond Ternovski er alleen voor. Door de enorme hoeveelheid vertaalwerk en door zijn andere bezigheden kon het project pas in 1950–1954 voltooid worden. Hij merkte op dat het door Vesalius gebruikte Neolatijn voor grote moeilijkheden zorgde: het ging om een door humanisten gebruikte taal met zinsconstructies die in sommige opzichten moeilijk in het Russisch te vertalen waren. Het bezorgde hem heel wat interpretatiemoeilijkheden, en hij kampte vooral met zeer lange zinnen. Ternovski en Chestakov hadden zich evenwel de lastige taak gesteld om zoveel mogelijk de oorspronkelijke stijl uit Vesalius’ tijd en ook diens persoonlijke stijl te bewaren.18 Als brontekst gebruikten zij de versie van de Fabrica uit 1555 zoals die was opgenomen in het verzamelwerk van Boerhaave en Albinus uit 1725.19 Daarnaast raadpleegden zij de originele editie van die Fabrica (Bazel: J. Oporinus, 1555), niet alleen om de tekst te vergelijken, maar ook voor de reproductie van de platen. Daarnaast werd ook de editie gebruikt uitgegeven in 1604 door de ‘gebroeders Francesco Senense’ te Venetië.20
Tenslotte herinnerde Ternovski nog aan het gegeven dat Slavinetski Vesalius’ Epitome in het Russisch had vertaald, maar dat het manuscript daarvan nooit was gevonden, noch was gedrukt. Het origineel zou bewaard zijn in de bibliotheek van de patriarch, waar het evenwel onvindbaar bleef. Hij bevestigde tevens dat de voor de vertaling gebruikte brontekst van het Epitome inderdaad een exemplaar was van de uitgave door Nicolaus Fontanus te Amsterdam en dat hijzelf het exemplaar in kwestie had teruggevonden.
De Russische vertaling van het Epitome door N.T. Sokolov en V.N. Ternovski, 1974
Tien jaar later (1974) verscheen in Moskou uiteindelijk een volledige Russische vertaling van het Epitome door N.T. Sokolov met revisies door V.N. Ternovski (fig. 3). Voor deze vertaling is als brontekst de ‘originele eerste Latijnse editie’ van het Epitome gebruikt (Bazel: J. Oporinus, 1543). Sokolov verzorgde daarnaast de annotaties terwijl Ternovski de inleiding schreef en de eindredactie op zich nam. In zijn inleiding verwijst Ternovski naar het vroeger vertaalwerk van Slavinetski, maar vermeldt nergens zijn vroegere intentie om met Bogoiavlenski het Eptiome te vertalen (nochtans door die laatste in zijn artikel vermeld). Naast zijn vertaling van de Fabrica en het Epitome schreef Ternovski ook nog een ander biografisch werk over Vesalius en samen met I.F. Schultz, met wie hij regelmatig samenwerkte, ook iets over gedichten rond de Vlaamse anatoom.21
Besluit
Samenvattend kwamen de Russische vertalingen van Vesalius’ anatomisch werk dus tot stand in twee fasen (Tabel 1). Vooreerst vertaalde Epifani Slavinetski, in het midden van de zeventiende eeuw, het Epitome met als basis een heruitgave ervan door Nicolaus Fontanus (1642). Enkele eeuwen later, in de periode 1950–1954, vertaalde V.N. Ternovski de volledige tekst van de Fabrica, met als basis de tweede editie door Oporinus uit 1555, zoals opgenomen in de uitgave van Boerhaave en Albinus uit 1725. Tenslotte vertaalde Ternovski, samen met N.T. Sokolov, in 1974 de eerste editie van het Epitome (1543) met als basis de originele grondtekst.
Werk | Fabrica 1555 | Epitome | |
---|---|---|---|
Vertalers | V.N. Ternovski | E. Slavinetski | N.T. Sokolov en V.N. Ternovski |
Jaar van vertaling | 1950–1954 | 1657–1658 | 1974 |
Gebruikte editie (brontekst) | Boerhaave en Albinus (Leiden 1725) | Nic. Fontanus (Amsterdam 1642) | Eerste editie (Bazel 1543) |
Gebruikt exemplaar | ? | Bibliotheek Leningrad | ? |
Beschikbaarheid van de vertaling (in grote bibliotheken, zelden in antiquariaten) | ja | onvindbaar | ja |
Het is duidelijk dat bibliografische reconstructies erg complex kunnen zijn, een complexiteit die soms verklaard wordt door een verschil in bibliografische kennis tussen uiteenlopende cultuurgroepen vroeger, en geaccentueerd door taalbarrières. De geschiedenis van de Russische vertalingen van Andreas Vesalius’ anatomisch werk is hier een perfecte illustratie van. Hoewel de vertaling van het Epitome door Slavinetski verdween en ongedrukt bleef, had zij toch enige invloed op het medisch-wetenschappelijk denken van zijn periode. Niet alleen was het initiatief tot de vertaling op zichzelf reeds een teken van de veranderde emanciperende tijdsgeest in het Rusland in de zeventiende eeuw. De nood aan een beter presterende geneeskunde in vergelijking met die van het Westen werd door de machthebbers toen aangevoeld, hetgeen leidde tot het initiatief van de vertaling. Verder stimuleerde deze vertaling het onderzoek naar – en de verzameling en studie van – westerse anatomisch-medische werken.
Het feit dat Ternovski er in de twintigste eeuw nagenoeg in zijn eentje in slaagde de Fabrica van Vesalius te vertalen is bijzonder. Het volstaat om de enkele Angelsaksische vertalingen die er momenteel van bestaan (Richardson & Carman en Garrison & Hast) te bekijken, om te beseffen welk kras staaltje van historisch-wetenschappelijke gedrevenheid hij, in de toen heersende Stalinistische omgeving, aan de dag gelegd moet hebben om dit kolossaal werk voor elkaar te krijgen. Het gevolg was dat de Russen als eersten het belangrijke werk van Vesalius in de landsstaal konden lezen, decennia voor dat dit in het Westen mogelijk werd.